|
Nieuwe Sleutels Maken
door Piet Gerbrandy
Adressering
De postbode zegt dat ik een mooie naam heb voor iemand die
in dit huis is komen wonen.
De mensen in de straat zijn ook al blij.
Ze prijzen mij om dingen die ik niet heb.
Geen honden in de achtertuin.
Geen politie die mijn deur losbreekt.
Ik sla niemand op zijn bek en maak geen harde seksgeluiden.
Al die dingen ben ik niet.
Wat er wel is meldt geen enkele statistiek.
Voor deze straat was nog 1 bewoner nodig en dat ben ik.
Poëzie kan vele functies vervullen, van therapie tot amusement en van eerbetoon tot satire, maar een van de oudste drijfveren om gedichten te maken is het verlangen gestorvenen voor vergetelheid te behoeden. Poëzie is in dat geval een monument in woorden, een klinkende grafsteen, maar ook een tegen beter weten in volgehouden poging met de doden in gesprek te blijven. In vele culturen worden sterfgevallen begeleid met treurzangen, die het rouwen een rituele structuur verlenen. Hoewel het schrijven, uitspreken of zingen van zo'n thrênos, om de klassieke term te gebruiken, een troostend effect kan hebben, wordt het verdriet er natuurlijk niet door opgeheven. Maar het gedicht over de gestorvene kan een ruimte vormen waarin het gemis een plaats krijgt. Dat deze alinea van clichés aan elkaar hangt, is betekenisvol. Over sterven en rouwen valt nu eenmaal niets origineels te zeggen. De dood is verbluffend eenvoudig.
Vrouwkje Tuinman (1974) heeft haar nieuwe bundel opgedragen aan een dierbare vriend, die enkele jaren geleden samen met zijn geliefde om het leven kwam. Eerder verwerkte ze de gebeurtenis al in het in samenwerking met fotografe Andrea Stultiens uitgebrachte fotoboek Intensive care. Het centraal stellen van dit verlies is moedig, want gevaarlijk. De dichter laat zich in al haar kwetsbaarheid op de vingers kijken en ontkomt daarbij niet aan de gemeenplaatsen die aan het genre inherent zijn. Wanneer ze zich voorstelt welke famous last words haar vriend uitgesproken kan hebben op het moment dat hij met zijn auto te water raakte - waarschijnlijk zoiets als 'shit' - oppert ze de mogelijkheid dat hij al een tekst had voorbereid:
Misschien heb jij iets opgeschreven
en herschreven maar uiteindelijk
in de auto waren er alleen maar water,
stukken ijs en glas, geen woord geen tijd.
Dat is een navrant beeld, maar slechte poëzie. Het euvel waaraan veel gedichten in deze bundel lijden, is dat ze expliciteren wat ook onuitgesproken wel duidelijk is. Maar dat is nu juist de functie die het boek vervult: stem geven aan het hoogst banale gemis. Wat ook niet helpt, is dat Tuinman de poëtische vorm niet uitbuit. De gedichten doen zich voor als schetsen, die even goed, of misschien zelfs beter, als proza gepresenteerd hadden kunnen worden. Tuinman is vermoedelijk eerder een schrijver dan een dichter.
Zou men uit het bovenstaande willen opmaken dat Wat ik met de sleutel moet een mislukt boek is, dan klopt dat toch niet. Tuinman excelleert in nuchtere observaties, die met een antenne voor het concrete detail worden opgeschreven. Ze neemt afstand van zichzelf en neemt met lichte verbazing haar eigen handelingen waar. Daarbij kan ze ook geestig zijn: 'Ik vind dat nu wel iemand anders een tijdje dood mag zijn./ Een top tien is zo gemaakt.' Zo zou ze de buren uit de weg kunnen ruimen, want die 'klinken niet alsof ze hobby hebben aan het leven'. Knap is ook een gedicht waarin de dood als een social network wordt beschreven: 'Voor ik me aanmeld heb ik nog wat/ vragen.' Kun je daar je vrienden terugvinden? Hoe kun je voorkomen dat je voortdurend geconfronteerd wordt met gezichten waarop je niet zit te wachten? En kun je er 'ontvrienden'? Het gedicht suggereert dat eenmaal wereldkundig gemaakte informatie altijd op de een of andere manier behouden blijft. Die gedachte kan zowel geruststellend als beangstigend zijn. Misschien moet ook aan nagedachtenis een keer een einde komen.
Hoewel de dood het overheersende thema is, bevat de bundel ook gedichten waarin andere onderwerpen aan de orde komen. Opvallend is hoe vaak de spreker een verwoede poging doet zich te oriënteren. Deze poëzie zoekt naar coördinaten, als een houvast in de chaos die ons omgeeft. Het meest prominent gebeurt dat in TomTom:
Wat zou er toch gebeuren met de mensen
aan wie ik de weg uitleg. Ik stuur ze twee
keer links en dan naar rechts en zie ze
nooit meer terug.
Een man wordt verwezen naar een restaurant, 'maar niet dat van/ zijn vraag', een ander informeert naar de locatie van zijn moederland. Dat de ik zelf geen idee heeft waar ze zich bevindt, is geen reden anderen niet van dienst te willen zijn:
Of ik iets liggen weet of niet,
ik prik alwetend in de kaart, prijs
bestemming na bestemming aan, zwaai
met beide handen, sla een zijstraat in.
Met deze verdooldheid hangt een ander motief samen, dat enkele malen, voor het eerst in de titel van de bundel, opduikt. Tuinman grossiert in sleutels, die ofwel zoekraken, ofwel slechts passen op deuren die niet meer geopend behoeven te worden: 'Er zijn ook sleutels weggeraakt/ de laatste jaren, soms met de persoon eraan./ Gelukkig kan ik altijd nieuwe maken.' Op de trap staat een bakje waarin zich onder meer de huissleutel van een gestorvene bevindt, herkenbaar aan 'het biermerk dat/ eraan hangt'. Er staat geen naam op, 'wat goed uitkomt nu er iemand/ anders woont'. Tuinman zoekt een huis voor haar gemis, maar ontbeert de sleutel om het grote mysterie te ontgrendelen. Ook dat is weer een cliché, jazeker, maar daarom niet minder werkzaam.
VROUWKJE TUINMAN
WAT IK MET DE SLEUTEL MOET
Nijgh & Van
Ditmar, 56 blz.,
€ 14,95 |
|