bio  
 
Agenda
 
Lezen  
   
Publicaties
  Overig  
In de Pers
 
  Contact
     
  Terug  
     
  www.vrouwkje.com  
 

Verzamelde recensies van Buurvrouw (Nijgh&Van Ditmar, 2008)

 

Uit: De Standaard

Burenrumoer

door Eva Berghmans, 12 december 2008

Een burenrelatie is meestal 'van moeten'. De jonge Nederlandse schrijfster Vrouwkje Tuinman wijdt een innemende bundel notities aan het gedwongen samenleven.

De onbehouwen buurman is een type dat je eerder in een deurenkomedie dan in een fijnbesnaarde roman verwacht. Maar dat kan dus ook, zo bewijst Vrouwkje Tuinman met Buurvrouw. Het is niet altijd van harte dat de ik-figuur de buitenwereld binnenlaat in haar appartement, haar oase van orde en huiselijkheid in een met de sloop bedreigd appartementsblok.
De jonge vrouw is erg gesteld op haar rust, op het eenzelvige af, maar er zit ook een reporter in haar. Het voordeel van veel buren hebben, us dat de verhalen voor het oprapen liggen, zeker als je niet veel nodig hebt om een verhaal te zien. Haar nieuwsgierigheid (of is het haar eenzaamheid?) drijft haar op strategische momenten naar buiten met kattenbak of papiermand, om even te kijken aan wie de onbekende stem toebehoort, of om te snuffelen aan wat een ander bij het oud papiet achterliet. Wat haar motief ook is, ze observeert de buurtbewoners met een gretigheid die een onverschillige nooit aan de dag kan leggen. De jonge vrouw is empathisch, beleefd, bij momenten op het zielige af, waardoor ze een gemakkelijke prooi wordt voor de meer egocentrisch ingestelde bewoners. De Spaanse buurvrouw bijvoorbeeld, die haar optrommelt om haar ongedierte te bestrijden, en niet aflaat voor de spin in haar stofzuiger zit en de stofzuiger loeiend op het balkon staat. Vrouwkje Tuinman heeft talent voor slapstick, zoveel is zeker. Dat blijkt ook uit het hilairsche relaas van haar calvarietocht om het woonbureau een kapotte lamp te laten vervangen.
Langs de achterdeur sluipt in dit schijnbaar onschuldige boekje de maatschappijkritiek binnen. Een van de mooiste verhalen ontspint zich op nummer 7 - de titels van de hoofdstukken geven altijd een plek in de wijk aan. Daar komt een Turkse jongen bij zijn oma wonen. Omdat zijn moeder hem 'niet meer aardig' vindt. Hij is zeven jaar oud en al onhandelbaar. Het mooie is dat Tuinman niet focust op de reden waarom hij van school gestuurd kan zijn. Ze toont hoe hij beetje bij beetje een plek in het hart van de jonge vrouw verovert, hoewel die niet de minste intentie had om hem onder haar vleugels te nemen. Hij sluit vriendschap met haar kat, komt geregeld langs en gedraagt zich altijd. Tuinman stelt de vraag niet expliciet, maar je ontkomt er niet aan: ligt het nu aan hem of aan de liefdeloosheid rondom hem?
De charme van dit boek, waarmee Vrouwkje Tuinman genomineerd is voor de BNG Nieuwe Literatuurprijs, schuilt voor een groot deel in de blik van Buurvrouw, die weifelt tussen medeleven en nuchterheid. Minstens zo bepalend is de puntige stijl. Tuinman debuteerde in 2004 met een dichtbundel en ook aan haar prozawerk zie je dat ze een dichtersziel heeft. De precisie waarmee ze componeert en registreert, legt veel kwetsbaarheid bloot. Tegelijk houdt die precisie haar weg van de sentimentaliteit. Een gouden evenwicht.

Uit: De Morgen

Uit: Elsevier

Roman is wel een erg groot woord voor deze verzameling ultrakorte schetsen. Ze kregen een motto mee uit Rear window van Alfred Hitchcock. Kennelijk heeft Tuinman de film, waarin een man door een raam aan de achterkant van zijn appartement de verschillende overburen bespioneert, als inspiratiebron gebruikt. Waar bij Hitchcock de gluurder getuige is van een moord, noteert de voyeur hier klein maar schrijnend menselijk leed. Lezers loeren nieuwsgierig mee en leren zo de medebewoners van een gehorige, lekkende, vuile afbraakflat kennen. Hartverscheurend zijn de miniatuurtjes over 'het buurjongetje van zeven', een verwaarloosd kind dat soms bij 'buuf' op bezoek komt.

Marijke Hilhorst

 

Uit: De Volkskrant

Een kapotte lamp in een troosteloze Vogelaarwijk

door Edith Koenders

'Waar ik ook woon achtervolgen mij graafmachines', zegt de ik-persoon uit de roman Buurvrouw van Vrouwkje Tuinman, die net als haar alter ego in een 'Vogelaarwijk' in een grote stad woont.
De flat staat op de nominatie om gesloopt te worden en daarom heeft de woningbouwvereniging alle onderhoudwerkzaamheden gestaakt. De verloedering is al decennia lang gaande, maar het gebouw staat er nog steeds.
In columnachtige stukjes noteert de jonge bewoonster haar observaties en belevenissen. De toon is laconiek en blijmoedig ondanks de troosteloosheid, die net als het zwerfvuil voor het oprapen ligt.
Het zijn fraaie, nu eens grappige en dan weer poetische miniaturen over het leven in een achterstandswijk en zijn vrijwel onzichtbare maar o zo aanwezige bewoners. Zo is er de onderbuurman die nogal doof is en op luide toon telefonisch mensen helpt bij computerproblemen. Zijn stopwoord 'Huh?' dringt door de vloer heen en de slapeloze ik-figuur slaat in de nacht maar weer een nieuw boek open.
Als ze met een groepje medebewoners in het trappenhuis staat nadat er weer een zoveelste ambtelijke dreigbrief is gekomen over de op handen zijnde sloop, zegt de man opgewekt: 'Ik hoef hier niet weg. Het is hier zo lekker stil.'
Een kapotte lamp in het trappenhuis fungeert als pars pro toto in dit relaas. Hier neemt Tuinman de bureaucratie flink op de hak. Want het repareren van een lamp is uiteraard niet zo simpel als je zou denken. De ene klusjesman na de andere komt, zet een ladder neer, drinkt de koffie die de 'ik' heeft gezet, draait een peertje in of kijkt onderzoekend omhoog, maar de lamp brandt nog altijd niet.
Tuinman beheerst de kunst van het weglaten. Het meest ontroert een portret van een zevenjarig jongetje dat vaak bij haar poes Muis komt kijken. Zonder oordeel toont ze haar compassie met dit verwaarloosde kind, dat overdag het huis niet in mag en dat op geen school meer welkom is wegens wangedrag. Gelukkig is er nog een buurvrouw.

Buurvrouw is genomineerd voor de BNG Nieuwe Literatuur Prijs 2008

Uit: HP/De Tijd

Uit: Boeken top 10, door Jan Zandbergen

****

Om de beroemde Dorothy Parker te citeren: “What fresh hell is this?” En nog maar eentje, van een andere expert: “L’enfer, c’est les autres.” Wie net als Buurvrouwkje gevoelig is voor Medemens wordt door deze novelle volkomen bevredigd. Maar lees wel de bijsluiter: de lectuur kan een uiterst onrustig gevoel teweegbrengen, en schrale billen vanwege onbedwingbaar heen en weer schuiven over de stoel. Het vrouwelijke hoofdpersonage bewoont een voor afbraak genomineerd flatgebouw van een woningbouwvereniging en ontkomt derhalve niet aan de dagelijkse confrontatie met Medemens, in zijn talloze gedaanten: bruut of onschuldig, lomp of behulpzaam, klein of groot, jong of oud, maar altijd fataal. De ontmoetingen zijn geboekstaafd in logboekstijl, en variëren in lengte van een halve pagina tot maximaal drie, maar vooral de korte bijdragen zijn erg sterk. Het verontrustende gevoel bij het lezen wordt met name versterkt door de onnadrukkelijkheid en de blijmoedigheid waarmee Medemens wordt gebotaniseerd.

 

Uit: Nederlands Dagblad

Buurvrouw Tuinman op de koffie

Het zal wel van alle tijden zijn, maar juist de laatste tijd valt het
me op: wat worden boeken toch slecht gere-digeerd. Natuurlijk moet
een schrijver zijn best doen zijn gedachten ook technisch goed op
papier te krijgen, maar vaak zijn zijn gedachten bij andere zaken:
hoe hij een plot voorbe-reidt, of hoe hij de karakters geloofwaardig
krijgt.

Dan blijven er wel eens wat taalfoutjes in zitten en dat geeft ook
niet. De schrijver meent immers te weten dat er op de uitgeverij wel
een kritische redacteur zal zitten die de vliegenpoepjes zal
verwijderen. Maar, door tydsdruk misschien, er ontsnappen steeds meer
van die poepjes aan het redacteurenoog. Is dat erg? Jazeker, want de
lezer ziet ze wel en ze leiden hem af, ergeren hem, beperken het
leesgenot.

Charmant

Ook in Buurvrouw, de nieuwe roman van Vrouwkje Tuinman, is het weer
geregeld raak, of liever: mis. Om de zoveel bladzijden komt iemand
'de trap oplopen' in plaats van 'de trap op lopen', of de zinnen ÑHy
herkent me niet. Op de kade stapt iedereen op zijn fiets." zijn
achter elkaar blijven staan. Jammer, want Buurvrouw is een charmant
boekje, dat bestaat uit korte stukjes (vele zyn nog geen bladzijde
lang) over een vrouw die woont in een buurt die gesloopt dreigt te
worden. De < < o!'-jes dragen titels die aangeven wai de plaats van
handeling is: 'Thuis', 'Gair-rij', 'Trap', 'Buiten', 'Kruidenier'
bijvoorbeeld. Of een nummer en dan is er een huisnummer mee bedoeld.
Op nummer 7 woont bijvoorbeeld een jongetje van zeven jaar, dat in de
loop van het boek acht wordt. Hij is van school gestuurd wegens
wangedrag, maar hij komt af en toe bij de buurvrouw aan om liefdevol
te kijken naar poes Muis en aardige dingen tegen en over haar te
zeggen. Zo'n jongetje, dat

blij kan zijn met weinig (ÑIk heb veel geluk met mijn step", terwijl
hij gedwongen wordt buiten te spelen) kun je alleen maar inje hart
sluiten.

Ergernis

De hoofdpersoon lijkt een Frans Bromet, die met de camera op zijn
schouder zich in een buurt begeeft en alleen maar registreert. Bijna
nergens laat Tuinman zich tot een oordeel verleiden, maar je proeft
de betrokkenheid met de buurt, met zijn makkelijke en moeilijke
mensen. Maar ook de ergernis en misschien wel de woede om de
bureaucraten. Je komt je medicijnen ophalen en in het
'gezondheidscen-trum' zegt men doodleuk dat het recept er niet is,
hoewel je het zelf afgegeven hebt. En als uiteindelijk het recept er
wel is, blijkt er een geboortedatum met te kloppen en hoewel
overduidelijk is dat de medicijnen voor jou zijn, krijg je ze niet
mee. En als alles uiteindelijk toch in orde is, laten ze je wachten,
terwijl de medicijnen gewoon klaarstaan.

Juist dan kost het waarschijnlijk moeite om je in te houden, maar
Tuinman laat zich niet gaan en zadelt je niet op met haar ergernis,
maar laatje als lezer je eigen ergernis ontwikkelen. Veel van haar
stukjes hebben een open einde. Ze stopt als je nog net even verder
wilt lezen, als je nog even wilt horen wat iemand antwoordt als
iemand zegt 'dat het niet geeft' of vraagt 'Mag ik nu dan komen?'
maar Tuinman geeft ons alleen een witregel, die we zelf in moeten
vullen.

Het lijkt een vorm van bescheidenheid: de schrijfster treedt terug en
geeft de lezer de ruimte. Misschien is het dat ook wel. Buurvrouw is
in zijn geheel een bescheiden boek: niet al te dik, maar ook zonder
enige pretentie: ach, het zijn maar de dagelijkse bezigheid-jes van
iemand in een gewonemensen-buurt. Dat stemt de lezer welwillend. Dat
sommige langere stukken wat minder spannend zijn of toch als wat
gewild grappig overkomen, vergeef je dan gemakkelijker. De
schrijfster wordt zelf een buurvrouw, die je niet zo goed kent, maar
die sympathiek oogt. Je moet haar toch eens op de koffie vragen.

DOOR TEUNIS BUNT

Uit: 8Weekly

Achter de deuren blijft men een vreemde
door Daan Stoffelsen, 19 oktober 2008

Veel meer dan een aantal deuren op de gallerij van een flat wordt het niet, zelfs na jaren samen lijdzaam te hebben geleefd met lekkages, slecht onderhoud, zwerfvuil, geluidsoverlast en de dreiging van sloop. Veel meer dan een tussenstation is het ook niet. Lijkt het niet. In Buurvrouw, Vrouwkje Tuinmans tweede roman, na het schrijnende Grote acht, toont ze deze kleine gemeenschap van flatbewoners in al zijn droeve eenzaamheid, met de ogen van een relatieve buitenstaander die haar best doet, met de ogen van buurvrouw.

Buurvrouw, de vertelster en ‘ik’, eet geen vlees en drinkt geen alcohol, ze werkt thuis en slaapt slecht, en ze heeft een poes, Muis. Ze woont in een sloopflat, de zoveelste ellendige woning in een lange reeks, met een luidruchtige onderbuurman met een onzichtbare vrouw, een buurjongetje voor galg en rad op nummer 7 die vrienden wil worden met Muis, en een trappenhuis waar het licht maar niet gemaakt kan worden.

‘De mevrouw van de woningbouwvereniging zegt dat dat niet de bedoeling is. Zeker niet voor een vrouw alleen. Ze noemt op wat er allemaal met mij als vrouw alleen in het donker kan gebeuren. Mijn laptop wordt gestolen, ik geslagen, vreemden dringen mijn huis binnen en gooien de voordeur voor mijn neus dicht.
Ze zal direct iemand van de technische dienst sturen.
Een week later gaat de bel. Een man in een blauwe overall zegt dat hij komt voor mijn klacht.
Ik wijs omhoog en zeg: “Het licht doet het niet.”
Hij kijkt . “Maar het is overdag. Daar zal het aan liggen. Anders weet ik het ook niet.”
Die avond na zonsondergang steek ik voorzichtig mijn hoofd om de deur. Er brandt geen licht. Maar ik word ook niet geslagen.’
Lampen worden vervangen, draden worden gespannen en eindelijk, eindelijk doet het licht het weer. Maar dat is aan het einde van deze roman, maar kort voor buurvrouws verhuizing. Het is een running gag, net als de bezoekjes van haar zevenjarige buurjongetje, buurvrouws slaapproblemen, die langzamerhand minder aan het nachtelijke thuiswerk van haar onderbuurman en meer aan haarzelf blijken te wijten. In korte, zelden een pagina lange hoofdstukken, met de huisnummers als titel, schetst ze ontmoetingen met buren, de kruidenier, een bewoner van haar oude dorp die wel heel erg graag contact houdt. Er is genoeg te vertellen, want er gebeurt altijd wel wat.

‘Een man sleept hardhandig een gashaar de trap af. Ik vraag hem waarom en hij roept dat er geen huur is betaald. Op straat laadt iemand armen vol losse spullen in een busje. De schuifdeur zegt “Quik & Easy”. Dat klopt niet. Misschien moet ik dat gaan vertellen. Of niet: een andere man kijkt venijnig naar mij en zegt dat dit gewoon een verhuizing is.’
Genoeg te vertellen, maar buurvrouw vertelt niet alles. Haar vriend, haar vrienden, mensen die ze niet in haar hoedanigheid van buur kent, komen amper aan bod. Wat ze van zichzelf laat zien, is het ongemakkelijke, datgene wat haar sociale omgang bemoeilijkt. ‘Als ik dan eenmaal mijn boodschappen heb uitgezocht en bij haar aan de toonbank sta, vraagt ze hoe het met me gaat. Ik vind dat een ongemakkelijke vraag. Weinig specifiek. Een echt sluitend antwoord geven is lastig, en wil ik bovendien niet.’

Tuinman creëert er een afstandelijke schets mee, en het consequente gebruik van de immer verwonderde toon en de lijdzaamheid waarmee zelfs de grootste frustatie of gêne wordt ondergaan, helpt daar niet bij. Zelfs de consequente onvoltooid tegenwoordige tijd draagt bij aan het gevoel van afstand tot de hoofdpersoon en haar vluchtige, voorbijgaande observaties: alles gebeurt nu, en zo meteen is het dus weer over. Ach.

Het raakt ook over. Er komt een nieuw huis – verschillende bijna-perfecte, maar eveneens met sloopnominatie, woningen komen eerst nog voorbij – en buurvrouw is buurvrouw-af, het boek is klaar. We wensen deze naïeve bijna-neurote veel geluk en leggen het boek weg. We hebben geglimlacht en een paar zinnen bewonderend onderstreept, maar grote indruk heeft het niet gemaakt, grote emoties heeft het niet opgewekt. Het is de uiterste consequentie van de opzet en toon van dit boek: de hoofdpersoon en haar omgeving blijven op een afstand, ze blijven de ander, dierbaar worden ze nooit.

Uit: Sapsite


22-04-2009
Je kunt over alles schrijven: over contemplatieve mieren en glimwormen (Toon Tellegen), over wielrennen voor veteranen (Tim Krabbé), over de wereld en het heelal (Harry Mulisch) en alles wat daar tussen zit. En: over je buren...
Tekst: Frank Heinen

KUIEREN
Het dagelijks leven is een onderwerp waar men in de literatuur ook maar niet over uitgepalaverd raakt: Herman Brusselmans kuiert al veertig (of zijn het er inmiddels al vijftig? Wie houdt dat tempo nog bij?!) romans lang iedere dag van zijn appartement in het centrum van Gent naar het verderop gelegen café, drinkt twee koffieverkeerd, wandelt weer terug en wacht tot zijn vrouw thuiskomt van haar werk. Of zoekt al dan niet vergeefs naar een kapper die zijn lange haar niet zozeer will knippen, alswel: wil bijpunten...In Neerlands bekendste literaire werk van na de Tweede Wereldoorlog, De avonden, gebeurt zo mogelijk nóg minder.

EIGEN BIOTOOP
Vrouwkje Tuinman sluit achteraan in de rij van schrijvers die hun eigen biotoop tot onderwerp van hun literatuur maken. Met Buurvrouw, haar tweede roman na het succesvolle Grote Acht, is echter iets bijzonders aan de hand.

De naamloze hoofdpersoon uit Buurvrouw (Tuinman: “Het is een roman. Mensen denken nog altijd dat ik autobiografisch schrijf, omdat ik in de ikvorm schrijf. Nee dus.”) woont niet in een ruim vijfkamerappartement in Amsterdam-Zuid. Evenmin spelen de korte scènes van Buurvrouw zich af in een rustieke villawijk in Blaricum of Wassenaar.

De schrijfster kiest voor ‘the wrong side of the track’: een flat in een snel -verpauperend deel van de Utrechtse wijk Zuilen. Daar woont Tuinmans ik-persoon, in een flat waar je mee kunt luisteren met het elektrisch reinigen van de tanden van de buurvrouw, waar buurjongetjes hele dagen door het trappenhuis sjouwen omdat ze op school niet meer gewenst zijn en waar de humor en het afval naast elkaar op straat liggen.

MINIATUREN
Buurvrouw is een verzameling miniaturen: de schetsjes zijn uit het dagelijks leven gegrepen, sommige zijn nauwelijks tien regels lang. Er zitten zinnen bij die de moeite waard zijn om te onthouden. Op bladzijde 56 bijvoorbeeld:

Ik sta bij het stoplicht en denk na over wanneer het groen gaat worden.

Iedereen die dit leest, begrijpt het. Veel herkenbaarder wordt literatuur niet.
ACHTERUIT, MET EEN VERZETJE
Er gaat veel mis in de flat waar Buurvrouw woont. Er is geen licht op de gang, de vervuiling loopt de spuigaten uit en af en toe zit men een dag zonder water of televisie. Het pand staat al twintig jaar op de nominatie om gesloopt te worden en van dat vooruitzicht worden de bewoners almaar onverschilliger. De gemeente doet er niets meer aan; de wijk holt achteruit.

Zo af en toe is er een verzetje: een schoorsteenveger die zijn ronde doet, een zwerfkat, een flatbarbecue, een spin bij de buren. Buurvrouw probeert zich zo goed en zo kwaad als het gaat heen te slaan door de ongemakken die het leven in een probleemflat met zich meebrengen. Soms is ze geagiteerd, soms laconiek, maar altijd is er de berusting van de eenling die het ook niet helpen kan.

Tuinmans relativerende stijl maakt van sommige fragmenten kleine tragikomedies, zoals:

Er kleppert een jongetje aan de brievenbus van de mensen van nummer 7.
Ik zit op mijn balkon te lezen.
Het jongetje kijkt door de brievenbus.
Dan draait hij zich om en zwaait naar mij. Ik zwaai terug.
Van rechts naar links duikt om de paar meter zijn hoofd op boven de galerijrand, om vervolgens weer even te verdwijnen. Daarna gaat hij de andere kant op.
De brievenbus kleppert.
Na enkele minuten komt er een hoofd uit de voordeur, dat zegt ‘Ga spelen’.
Door het plexiglas van het trappenhuis zie ik het jongetje afdalen, steeds twee treden omlaag en een omhoog.

VOGELAARWIJKROMAN
Vrouwkje Tuinman schreef met Buurvrouw een verzameling schetsen waarin poëzie (in de vorm) en alledaagsheid (in de inhoud) het beste in elkaar naar boven brengen. Er was al de doorzonthriller, dankzij Vrouwkje Tuinman is er nu ook en misschien: eindelijk (?!) de Vogelaarwijkroman.

 

Uit: nu.nl

Vrouwkje Tuinman – Buurvrouw
Uitgegeven: 28 januari 2009 11:01

Vrouwkje Tuinman schreef eerder ook receptie en grote acht, waarvoor ze genomineerd werd voor de Debutantenprijs en de Selexyz Literaire Prozadebutantenprijs. Haar laatste boek Buurvrouw is een waardige opvolger.

Buurvrouw is een verfrissende roman die een verfijnd snedige weergave geeft van het leven in een vervallen flat die al jaren ‘bijna’ gesloopt gaat worden.
De flat
In dit boek nemen de flatgenoten van de hoofdpersoon een centrale plaats in, net als de hilarisch beschreven woningbouwvereniging.

Al jaren krijgen de bewoners brieven van de woningbouwvereniging met het bericht dat hun flat gesloopt gaat worden, en al jaren gebeurt er niets. De flat wordt niet gesloopt maar ook niet onderhouden.
Een kapot lampje in het trappenhuis blijft gerust maanden hangen en het portiek ligt vol met troep. Helaas is verhuizen makkelijker gezegd dan gedaan omdat de woningbouwvereniging bij elke verhuispoging bijzondere verassingen in petto blijkt te hebben.
Omdat alles wat het personage meemaakt zo herkenbaar is, leest Buurvrouw ontzettend snel weg. Met deze roman krijg je de kans om stiekem een blik te werpen op andermans buren en hun eigenaardigheden.
Poëzie
De korte, ritmische zinnen maken duidelijk waarom dit boek als ‘poëtische roman’ gepresenteerd wordt. Door deze korte zinnen worden beklemmende situaties nog eens extra benadrukt. Elk woord is zorgvuldig uitgekozen en de regels barsten bijna van betekenis.
Subtiel
Wat Buurvrouw ook prachtig maakt, is dat de schrijnende situaties die zich voordoen, in eerste instantie tot de flat beperkt lijken te zijn. Als je echter beter kijkt, zie je dat de situaties verder gaan dan de flat alleen.
Een verwaarloosd kind, bureaucratische rompslomp, pijnlijke alledaagse situaties, de flat is een verkleining van het leven an sich.
Met een subtiele scherpzinnigheid beschrijft Vrouwkje Tuinman het dagelijkse leven van haar hoofdpersoon in de flat en haar omgang met de vreemde medebewoners. Soms is een verre vriend toch écht beter dan een goede buur.
4 sterren

Uit: De Pers

‘Buurvrouw’ wil niet altijd leven
Door: Femke van Wiggen
Gepubliceerd: maandag 8 december 2008 23:14

Voor Grote Acht werd ze genomineerd voor de Debutantenprijs, met haar nieuwe roman Buurvrouwmaakt ze kans op de BNG Nieuwe Literatuur Prijs 2008.

Voorin Buurvrouw staat een motto uit Hitchcocks’ Rear Window waardoor je als lezer op het verkeerde been wordt gezet. Waarschijnlijk komt dat door de directe associatie met spanning, een ingrediënt dat in de nieuwe roman van Vrouwkje Tuinman juist de grote afwezige is.

Dat klinkt dramatisch, maar zo erg is dat niet. In Tuinmans vriendelijke tweede roman vertelt een kunstenares (een ‘ik’ die aardig wat heeft van Tuinman) over de relaties met haar medebewoners van een Utrechtse afbraakflat die maar niet afgebroken wordt.

Die vertelster is sociaal niet heel handig en bekijkt als een buitenstaander de wereld om haar heen. Die behelst misschien een klein oppervlak, maar ook een wereld op zich, daar rond die afbraakflat. Naast verhalen over slecht onderhoud, geluidsoverlast en zwerfvuil, gaat Buurvrouw over een jongetje van zeven dat niet meer naar school gaat, buren die suikerfeest vieren en een wel heel speciale sauna die zijn deuren sluit: ‘doodnormale’ dingen, maar niet voor de vertelster, die de ontmoetingen en lotgevallen met een vaak treurigstemmend soort humor beschrijft. Dat alles in korte fragmenten met nog kortere titels als Buiten, Voordeurof Thuis.

Hoe mooi beschreven ook, leven wil Buurvrouw niet altijd. De miniaturen zijn afzonderlijk sterk, maar willen samen gek genoeg maar niet voelen als een roman. Daarvoor blijft de lezer ook te veel buitenstaander.

 

Uit: Groene Amsterdammer

Arme buren
VROUWKJE TUINMAN
BUURVROUW
Nijgh & Van Ditmar, 160 blz., € 16,50
DOOR MARJA PRUIS
Een bespreking van de nieuwe roman van Vrouwkje Tuinman, Buurvrouw getiteld, laat zich als vanzelf schrijven in het meest voor de hand liggende recensentenproza. In alles, opbouw, ongrijpbaarheid, vlinderstijl, verraadt zich de dichterlijke achtergrond van Tuinman. Deze schrijfster/dichteres is er niet op uit de wereld dicht te timmeren met een geschiedenis die loopt van a naar z, via b en c, integendeel: ze suggereert het volle, aardse leven door middel van kleine, losstaande miniatuurtjes. Het zijn doorzonkijkjes op een afbraakflat bevolkt met kleurige medelanders en trashy autochtonen, die dan weer schitteren als briljantjes en dan weer scherphoekig zijn als glas. De korte lucide schetsjes, geraffineerd ondergebracht in drie genummerde delen, doen tezamen een indringend totaalbeeld oprijzen van de moderne stadsbewoner die zich moet zien te verhouden tot zijn woonomgeving.
In het geval van Buurvrouw een navrante situatie, aangezien de ik-verteller een fijnbesnaarde kunstenares is, principieel niet-drinkend en ziekelijk bovendien, die bijzonder geluid- en mensgevoelig is en ook nog ’s slaapproblemen heeft. Met bedrieglijk eenvoudige middelen schetst de schrijfster een wereld waarin het rustzoekende individu wordt achtervolgd door graafmachines, buurtbarbecues en kruideniersmentaliteit. En anders wel door hinderlijke bemoeizucht en belangstelling, en eigengebakken koekjes ter ere van het suikerfeest toe.
In Buurvrouw geen personages met een naam, een uiterlijk en een geschiedenis, en toch – en dit is het kleine wonder van deze dito roman – doemen de karakters in heel hun onvergetelijke kostelijkheid op om allengs de contouren te krijgen als speelden zij de hoofdrol in een Russisch absurdistisch drama: het buurjongetje van nummer 7, de bovenbuurjongen die continu Van Dik Hout draait, de mevrouw van de woningbouw, de wél drinkende geliefde, de poes die Muis heet, de winkelier met het hoge voorhoofd en de jongen die ten onrechte vindt dat hij een buurman is.
Tuinman heeft een nietsontziende blik op het burgermansbestaan, waarin praatjes voor de vaak aan de orde van de dag zijn. Als het meisje van de natuurwinkel aan de ik-figuur vraagt hoe het met haar gaat, kan zij met die vraag niet uit de voeten. Tuinman beschrijft het wurgende dilemma waarmee haar personage vervolgens komt te kampen op een manier die ik niet eerder zo geprononceerd en existentialistisch onder woorden gebracht zag: ‘Ik vind dat een ongemakkelijke vraag. Weinig specifiek. Een echt sluitend antwoord geven is lastig, en wil ik bovendien niet. Als ik wil weten hoe het met iemand gaat, vraag ik hoe het rijexamen is gegaan. De kijkoperatie. Of de keuze, sinds ik die persoon de laatste keer in de winkelstraat tegenkwam, op de lichtgroene luxaflex is gevallen of toch op gebroken wit. Dan kan de ander antwoord geven en zelf doorschakelen naar iets belangrijkers of actuelers. Iets waar hij echt over wil praten. Ik wil met de meeste mensen niet echt ergens over praten. Bijvoorbeeld over dat ze er niet zo gezond uitzien. Het meisje van de natuurwinkel ziet er niet zo gezond uit. Grauw en mager. Geen goede reclame voor natuurvoeding.’
Met die laatste opmerking gunt Tuinman ons ook nog eens een bescheiden inkijkje in haar buitengewoon originele en mild geestige denktrant. Het ongezond ogende personeel van natuurvoedingswinkels, daarover heb ik nou nog nooit iemand gehoord.
In de barre werkelijkheid die de schrijfster met huiverend mededogen gadeslaat lijken mensen sowieso niks anders aan hun hoofd te hebben dan elkaar aan de praat te houden zonder écht iets te zeggen, voedsel in de frituur te gooien en geen idee te hebben in welke bus ze stappen, waarmee ze doelgerichtere reizigers tot onnoemelijke last zijn. Ook plegen deze mensen in het weekend naar de woonboulevard te gaan ‘en kopen kasten die je zelf in elkaar moet zetten’. Erger nog: deze mensen, in Tuinmans wereldbeeld stelselmatig betiteld als ‘de andere mensen’, weten ook welk zeepbakje thuis nog ontbreekt als ze een nagebouwde badkamer in een woonwarenhuis betreden.
Van dat soort kennis heeft de fijnbesnaarde ik-vertelster geen last. Zij leest en schrijft, doet de was en boodschappen, bezoekt de sportschool (met stadspas, vanzelfsprekend tot groot wantrouwen van ‘de anderen’, want dan moet je immers wel héél erg weinig verdienen) en de apotheek, en krijgt haar geliefde op bezoek die ze dan een glas wijn inschenkt. Gelukkig vindt hij het niet erg om op het balkon te zitten, in tegenstelling tot haar ex-geliefde. ‘Te koud, te veel publiek.’
Tuinman bewijst dat er geen grote gebeurtenissen nodig zijn om een menselijk drama te verbeelden, en dat je een boek kunt publiceren ook zonder dat je moeite zou moeten doen om een gedachte onder woorden te brengen, een ieniemienie spanningsboogje te introduceren, een ratio te ontwikkelen voor een indeling in drieën, en – om maar iets ordinairs te noemen – ergens naartoe te werken. Gewoon: je volstaat met zinnen die even beladen als nietszeggend zijn, en vertrouwt erop dat de lezer de gaten vult, en erin trapt, in deze literatureluur.
Laten we wel wezen – en nu komt er een knoepert van een burgermansmening: dit oervervelende boek van Vrouwkje Tuinman berust op een misverstand. © MARJA PRUIS / De Groene Amsterdammer