bio  
 
Agenda
 
Lezen  
   
Publicaties
  Overig  
In de Pers
 
  Contact
     
  Terug  
     
  www.vrouwkje.com  
 

 

Uit: Brabants Dagblad


Plezier gemengd met angst

door Mieske van Eck

De dichtbundel 'Vitrine' van Vrouwkje Tuinman (Den Bosch, 1974) was in 2004/2005 het enige poeziedebuut dat werd genomineerd voor de Brabantse Letterenprijs. Het is een onthullend boek, waarin de schrijfster haar eigen wezen in een uitstalkast zet. De gedichten doen denken aan ontluikende bloemen, die angstig zo weer hun knop kunnen sluiten. De schrijfster wil zich graag verbergen, maar ook laten zien in de zoektocht naar haar eigen wezen. Het is breekbare poezie en een belofte die naar meer smaakt.
In haar net verschenen romandebuut 'Grote Acht' trekt Tuinman die kwestbare lijn door. Ook dit boek gaat over een opgroeiend meisje.
We volgen de ik-persoon op verschillende leeftijden, die door elkaar worden gebruikt.Ze begint met twaalf, schakelt terug naar negen, dan naar zestien en weer terug naar tien en zo verder. De herinneringen worden afgewisseld met enkele brieven en dromen. Zo laat het boek zich lezen als een puzzel, waarvan de stukjes het leven vormen van een meisje, dat door haar opvoeding onzeker, bang en verward is.
Haar ouders zijn gescheiden en vooral de weekeinden, die zij bij haar vader moet doorbrengen, krijgen steeds meer nachtmerrieachtige trekken. Ze wordt heen en weer geslingerd tussen afkeer en plichtsbesef: "Ik kan niet zomaar wegblijven. Mijn vader rekent op mij. Ik hoor naar mijn vader te gaan. Ook al zijn mijn ouders niet meer getrouwd, hij blijft toch mijn vader. Ook al doet hij vaak lelijk tegen mij, hij blijft toch mijn vader. Hij heeft maar een dochter. Hij is mijn vader. Ik kan hem mijzelf niet afnemen. Hij zou zich mij ook niet laten afnemen, dat weet ik zeker."
Het is een passage die er door het steeds herhalen van het 'mijn vader' flink inhakt. Je tolt als het ware mee in het wanhopige hoofd van de dochter, die zich niet kan losmaken.
We zien onder anderen een meisje dat op ponyles zit en daar met angst en onzekerheid gemengd plezier aan beleeft. Altijd is de vader dreigend aanwezig om haar plezier te vergallen, haar onzekerheid te ondermijnen. Hoe sterk zij aan die vader gebonden is blijkt onder meer uit de grimmige passage over het vieze en bedorven eten, dat hij haar voorzet.
Steeds duidelijker wordt dat de ervaringen in haar jeugd, de verkrampte relatie met haar tirannieke en verknipte vader de mogelijkheid om relaties aan te gaan met andere mensen in de weg staan.
'Grote acht' is een indringend en aangrijpend romandebuut.

 

Uit: NRC

Eerst moet je maar even helemaal leeglopen
Vrijdag 2 september 2005 door Elsbeth Etty
Tussen proza en poëzie bevindt zich een grensgebied. Dat is niets nieuws. Ooit bestond het onderscheid niet in de literatuur, later zijn tussen beide vormen scherpe grenzen getrokken, die vooral in de vorige eeuw in prozagedichten en taalexperimenten weer vervaagden. Bij prozateksten van dichters die het na enkele poëziebundels over een andere boeg gooien, verwacht je dat grensgebied te betreden. Dat is lang niet altijd het geval. Dichters kunnen ook meesterlijk proza schrijven dat in niets op gedichten lijkt, zelfs al betreft het korte fragmenten zonder consistent verhaal. Maar de dichterlijke vlucht in het proza kan ook een vorm van gemakzucht of onmacht zijn. Bij de recent verschenen prozadebuten van de dichters Hanz Mirck en Vrouwkje Tuinman speelde de vraag steeds hinderlijk door mijn hoofd: wat is dit? En het stellen van die vraag is eigenlijk al noodlottig – het hoort er niet toe te doen tot welk genre je een tekst zou moeten rekenen, de tekst zelf moet overtuigen.
Hanz Mirck: Het godsgeschenk. Vassallucci, 293 blz. €17,95Vrouwkje Tuinman: Grote acht. Nijgh & Van Ditmar, 142 blz. €14,50
Dat presteerde dichteres Esther Jansma bijvoorbeeld in 1997 met haar prozadebuut Picknick op de wenteltrap. Het was een doordacht vormgegeven serie onderling verbonden miniatuurtjes, waarin drie kinderen gesprekken voeren over de manier waarop zij het leven ervaren. Of neem de prozafragmenten van Anneke Brassinga in Hartsvanger (1993) en Hapschaar (1998). Evenals het caleidoscopische boekje van Jansma, waarop de uitgever tot verbazing van de auteur het etiket `roman' plakte, kunnen Brassinga's fragmenten worden gelezen als meer of minder verkapte memoires. De keuze voor proza was evident: beide dichteressen wilden zich in hun autobiografische teksten wat de vorm betreft meer veroorloven dan in gedichten mogelijk is.

Sinds het succes dat vooral Jansma`s Picknick op de wenteltrap oogstte, lijkt dit enigszins hybride genre navolging te vinden onder jonge dichters. De initiator van wat zich als een heuse trend laat aanzien, is de in 1970 geboren Utrechtse dichter Ingmar Heytze. Na diens poëziedebuut De allesvrezer (1997) volgde in 2003 de bundel prozaminiaturen Ik ben er voor niemand, met elkaar verbonden door een verteller die Retour Afzender heet. En nu zijn, kort na elkaar, van Heytzes vrienden en collega's Hanz Mirck (1970) en Vrouwkje Tuinman (1974), allebei auteurs met één dichtbundel op hun naam, vergelijkbare prozadebuten verschenen die als roman worden betiteld.

Hoe je deze proza-experimenten, want dat zijn het, noemt maakt niet zoveel uit, de teksten staan of vallen met de authenticiteit ervan en de urgentie van de vorm. Zodra de indruk ontstaat dat de fragmentarische aanpak eigenlijk een maniertje is om de poëzie te verlaten en in het wilde weg autobiografisch te kunnen mekkeren over schoolpleinervaringen en puberverdriet wordt lezing ervan een opgave. Dat geldt niet voor Heytze, die met Ik ben er voor niemand fijnzinnige miniaturen vol rake typeringen afleverde. Toch beklijft zijn poëzie beter dan zijn proza, wellicht omdat het teksten zijn die je met de attitude van de poëzielezer tot je moet nemen, maar die niet de daarvoor vereiste concentratie afdwingen. De taal mist het metrum en de beeldenrijkdom van de gedichten, maar als short stories of aan elkaar geprate roman voldoet dit werk ook nauwelijks omdat er een verhaallijn of spanningsboog ontbreekt.

Waarom kiezen veelbelovende dichters als Mirck en Tuinman eigenlijk voor proza? Ik kan, wat ik ook probeer, alleen maar buiten-literaire argumenten verzinnen. Het zou een vorm van epigonisme kunnen zijn (beiden voeren Heytze in hun werk als vriend op en worden omgekeerd voortdurend door Heytze aangeprezen). Maar eerlijk gezegd denk ik dat hun uitgevers om commerciële redenen de voorkeur geven aan romans. Hanz Mirck windt daar in zijn prozadebuut, voorzien van een aan Ingmar Heytze ontleend motto, geen doekjes om. In een hoofdstukje, getiteld `Memoir-reeks 33' doet hij verslag van een telefoongesprek met zijn moeder. `En ik vertel dat mijn uitgever het plan heeft om een nieuwe serie boeken te starten, autobiografisch getint proza, hij noemt het ,,memoirs''. En dat hij mijn boek als eerste daarin wil uitbrengen. Leuk hé? Maar aan de andere kant wel gevaarlijk, want dan zet je er een soort stempeltje ,,waar gebeurd'' op. Dat maakt voor de kwaliteit niets uit, zou je denken. Maar voor mijn ouders wel, denk ik hardop.'

Afgezien van de vraag waarom mij dat als lezer in vredesnaam zou interesseren: het maakt voor de kwaliteit helaas wel degelijk uit. Het resultaat is namelijk een belabberd geschreven wordingsgeschiedenis van deze door een uitgever in elkaar geflanste memoires, samengesteld uit flarden herinneringen, gesprekken, sms-jes en e-mails tot en met een als een schoolreisjesverslag opgeschreven relaas over de presentatie van Het godsgeschenk in een boekwinkel in Zutphen. Dit is de Talpa-isering van literatuur, maar dan zonder de formats en het publiek van Talpa.

Een belangrijk verschil met het betere werk in dit genre, zoals dat van Esther Jansma, is de volstrekt willekeurige vorm ervan. Mirck erkent dat ook ruiterlijk, zoals in het hoofdstuk `Non-fictie 33' over een gesprek met een redacteur van zijn uitgeverij. `,,Probeer nou eerst maar gewoon leeg te stromen'', zegt hij terwijl hij een glas voor me vult. ,,Daarna gaan we wel structureren''.' Nu, gestructureerd ís er, door boven de bijeengeraapte kladbloknotities titels te plaatsen als `De bal 6', `De oude bibliotheek 11', `Kafka 15', `Ingeleverd 34' – waarbij de getallen uiteraard verwijzen naar de leeftijd waarop de `ik' met zijn bal speelde, een oude bibliotheek bezocht, Kafka ontdekte of het manuscript van zijn boek inleverde. Precies zo als Esther Jansma in Picknick op de wenteltrap haar hoofdstukjes titels gaf als `Het denken [1] ', `De hoogte en de diepte [2]', `Het verlangen [3]'.

Het verschil in niveau is echter onmetelijk: Jansma reconstrueert het denken over abstracties van een klein kind in diverse ontwikkelingsfasen, overtuigend opgeschreven in een onontkoombare, niet per se chronologische volgorde. De oudste herinnering is die van een tienjarige, onder de titel `De hoogte en de diepte [10]'. Hanz Mirck heeft het nooit over abstracties. Hij bedrijft louter van zelfvertedering en zelfbeklag overlopende anekdotiek.

Zelfvertedering is dodelijk voor elk proza en het was dan ook schrikken toen ik Vrouwkje Tuinman daaraan in Grote acht bijna zag bezwijken. `Ik was vijf, bijna zes. Ik wilde dierenarts worden en was schrijver', lezen we al in hoofdstuk 1. Dat hoofdstuk heet – jawel – `Twaalf' en een meisje van twaalf kijkt erin terug op haar kindertijd. Vol ontroering roept ze een wonderkind op dat op haar vijfde verhalen schrijft, voorleest en publiceert voor haar speelgoedbeesten. Haar huidige publiek heeft echter te maken met een bijna dertigjarige vrouw, die haar lezers kennelijk aanziet voor de beer die haar publiek was als kleuter-schrijfster. De beer had geen ogen en vond alles prachtig.

Iemand had het talent van Vrouwkje Tuinman hiertegen moeten beschermen. Want dat talent is er. Wie bereid is heen te stappen over de opzichtige navolging van Jansma (alle hoofdstuktitels verwijzen in niet-chronologische volgorde naar de leeftijd van de ikfiguur), de dankbetuiging aan Heytze en de hinderlijke overeenkomsten met Mirck (zoals het opnemen in de tekst van onbenullige brieven aan een vriendin) ziet het door dit proza heen schemeren. In Grote acht, de titel verwijst naar een verplicht nummer in de paardendressuur, is een opgroeiend meisje aan het woord dat associatief en in flarden de relatie met haar gescheiden vader probeert te benoemen. De vader, in de perceptie van het kind een vieze oude man, gaat dood als ze op de middelbare school zit, maar in haar hoofd en lijf blijft hij hinderlijk aanwezig.

Generaties kinderen zijn opgegroeid met gescheiden vaders bij wie ze in het kader van omgangsregelingen verplicht de weekends doorbrachten en er is al oneindig veel over geschreven. Maar niet eerder heb ik de eenzaamheid, angst, gekwetstheid, de loyaliteitsconflicten en het verdriet die dergelijke gedwongen logeerpartijen bij een kind te weeg kunnen brengen, zo indringend mee-ervaren als in Grote acht. Opgroeien in Zutphen bij ouders die niet gescheiden zijn en dat ook nooit zullen doen omdat ze in een vorig leven non en priester waren – zoals in Het Godsgeschenk de vader en moeder van Hanz Mirck – is ook geen pretje. Maar het doorsnee drama van Vrouwkje Tuinmans personage komt oneindig beter uit de verf dan dat van de van God gegeven Zoon, zonder dat daarvoor een oeverloze woordenbrij nodig is. Evenals in het proza van Esther Jansma en Anneke Brassinga spreekt uit Grote acht de taal- en vormbeheersing van een dichter. Maar Tuinman is tot meer in staat dan fragmentarisch proza. Zij zou, zo blijkt uit dit debuut, een volwaardige roman aankunnen met een verhaal en personages die beklijven, zoals woorden en beelden dat kunnen in poëzie.

Uit: Utrechts Nieuwsblad

Uit: Recensieweb

Beklemmende meisjesverhalen - Daan Stoffelsen

Stel, je ouders zijn gescheiden. Stel, je bent een meisje van zes, acht, zestien. Stel, je vader is geen gemakkelijke man. Een moeilijke man, iemand bij wie je het nooit goed kan doen, iemand die boos wordt om niets. Iemand waarbij je je klein voelt.
Je zou de ik-persoon van Grote acht kunnen zijn. Grote acht is de debuutroman van Vrouwkje Tuinman. In 2004 kwam al een poëziebundel van haar uit, Vitrine, en die had dezelfde kwaliteit als haar roman: haar ik-personen maken schijnbaar deel uit (van familie, van relaties), maar observeren als buitenstaanders. En ze observeren scherp.
De roman beschrijft in korte anekdotes het leven van een getiranniseerd meisje. Als ze twaalf is, negen, zes, acht, als ze zestien is en haar vader sterft, als ze drieëntwintig is en ze nog steeds moeite met mannen en met seks heeft. Als ze nadenkt over hoe ze moet ontkomen bij brand, omdat hij haar slaapkamerdeur op slot doet. Als ze droomt. Als ze stinkt zoals alles in zijn huis en ze zich grondig reinigt, afwisselend met koud en heet water. Als ze gelukkig is, maar net niet helemaal.
Elk weekend gaat ze naar haar vader en onderwerpt zich daar aan zijn regels, hoe onredelijk ook. Ze moet netjes gekleed gaan, netjes eten, u zeggen, aangenaam en intelligent gezelschap zijn, een goede hulp – en als het niet lukt, dan wordt vader boos. En dan stelt hij ook nog mínder redelijke eisen aan zijn kind.
‘Gisteren aten we rijst en kipkerrie uit een diepvriespak, met erdoorheen restjes beschimmelde boerenkool van een allang weggegooid blik. Daar krijg je meer weerstand van, zegt mijn vader.’
Dan is ze acht. Voor elke anekdote neemt Tuinman de meisjesleeftijd van de ik-persoon aan. Het is alsof een meisje van acht dit vertelt. Geen gewoon meisje, nee: ‘een rare’, vinden haar leeftijdsgenoten als ze op de middelbare school komt, eentje die in haar eenzaamheid heeft leren observeren, en eentje die kan accepteren. Toch draagt ze het laconiek, of nee, ze beschrijft het laconiek. En dus komt het des te harder aan.
Gelukkig zijn er ook mooie momenten, en dan lijkt het alsof die man echt uit haar leven is verdwenen. Drieëntwintig:
‘Tom is nog half in slaap. Hij mompelt halve woorden, kijkt uit halve ogen en streelt met halve handen. Zakt dan weer weg. Hij is weer weg. Ik ben wakker, wakkerder, altijd. Het liefst neem ik terloops, zonder ophef, afscheid van de nacht. Ik ontwaak en ben al in de keuken, aan het werk, de deur uit. Mijn vriendje kan dat niet, de dag begroeten. Opstaan is voor hem een lange aarzeling. Een serie van komma’s, met steeds nieuwe uitbreidingen, bijzinnen en pas heel laat een punt.’
Ook dit hoofdstuk eindigt wrang, maar Tuinman toont zich ook hier een fantastisch stiliste, en zoals ze het jonge meisje een jonge buitenstaander laat zijn, zo laat ze de jong-volwassene een eenzame taalkunstenares zijn. Ze heeft met Grote acht een beklemmend boekje geschreven, over een traumatische jeugd. Het debuut is uit, we reikhalzen naar haar tweede boek.
oordeel: ••••• (4/5)

 

 

Opzij

 

Uit: Volkskrant


Van boven naar onder schrobben

Door Edith Koenders, Volkskrant, 30 september 2005

Doe iets, zou je het meisje uit de debuutroman Grote acht van Vrouwkje Tuinman (1974) willen toeschreeuwen. De lijdzaamheid van het opgroeiende kind is verpletterend.Of ze nu acht, dertien of zestien is, de dingen overkomen haar. Ze schakelt haar gevoelens uit en observeert.
De oorzaak van haar gedrag is haar vader, die ze braaf elk weekeinde opzoekt in zijn smerige huis. Ze weet dat hij oud is en vies, dat hij haar terroriseert en aanraakt op een manier die ongeoorloofd is. Maar tegelijk met het besef komt de ontkenning. Ze stapt uit zichzelf en observeert.
Voor haar gedichtenbundel Vitrine ontving Vrouwkje Tuinman de Hollands Maandblad Poeziebeurs. Ze is een dichteres die de stap van poezie naar proza voorzichtig heeft gezet. Vier hoofdstukken uit Grote acht werden als zelfstandige verhalen in literaire tijdschriften gepubliceerd. Alleen heetten die toen 'ontbijt', 'schuur', 'thuisbrengen' en 'verkeerde bloem', in plaats van 'acht', 'negen', 'dertien' en 'zestien', zoals nu in de roman, als verwijzingen naar de leeftijd van de hoofdpersoon.
Als het meisje dertien is, komt ze na een weekend bij haar vader weer thuis. Haar moeder vraagt of ze honger heeft. Nee, ze wil zo snel mogelijk naar boven. Ze wil alle sporen van het verblijf bij haar vader wegwassen: 'Schrobben. Van boven naar onder, want als je het andersom doet spoelt het vieze water naar beneden over alles wat je net schoon hebt geschrobd. Nek, bovenlijf, armen, met het kleine borsteltje goed onder al mijn nagels. Van onder, van achter. Benen. Voeten.'
Als ze zestien is, overlijdt haar vader en moet ze naar de begrafenis. 'Er kwam een kaart. (...) Op de kaart stond dat men bedroefd was. Dat ik bedroefd was. Ik las dat het afscheid voor mij toch nog onverwacht was gekomen.'
Ook op haar 23ste kan ze zich niet volledig overgeven aan het moment. Als ze met een vriend in bed ligt, hoort ze Sex bomb van Tom Jones: 'Dit is van die muziek die nog lang in mijn hoofd blijft. Ik heb daar geen ruimte. Mijn hoofd is zo vol en zo groot, veel groter dan mijn lijf. Te groot om mijn lijf te kunnen voelen.'
Tuinman bewijst dat er geen grote woorden nodig zijn om grote zaken aan te roeren. Alleen de fragmenten over kleine-meisjesleed (de 10-jarige die op een vreemde pony een concours verliest) zijn op het randje van sentimenteel. Ondanks deze wat kinderlijke passages is Grote acht- een verplichte figuur op een concours - een indringend portret van een meisje dat probeert te overleven in de vicieuze cirkel van angst en tirannie.

 

Uit: De recensent


Nerveus rondje voor de jury

Door: Melissande Lips

In haar prozadebuut Grote acht beschrijft Vrouwkje Tuinman op beklemmende wijze de miserabele relatie tussen een vader en zijn dochter. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de dochter, op verschillende leeftijden. De ouders zijn gescheiden. De vader is oud, ouderwets, dominant. Tijdens het weekendbezoek kleineert en terroriseert hij zijn dochter meer dan haar moeder en vriendinnetjes zelfs maar kunnen vermoeden.
De korte hoofdstukken verspringen in tijd en dragen als titel eenvoudig de leeftijd van de dochter: Twaalf, Negen, Zestien… Tussendoor zijn nog kortere intermezzi geplaatst die bestaan uit beschrijvingen of herinneringen. Ook Tuinmans stijl is bewust beknopt, afgemeten. Ze gebruikt weinig bijvoeglijk naamwoorden of vergelijkingen. Maar ondanks deze aanpak van less is more en de fragmentarische opbouw, wordt de kern van het verhaal glashelder neergezet.
Tuinman dwingt de lezer in de belevingswereld van het jonge meisje. Uit de anekdotes over o.a. het weekendbezoek aan haar vader, waarbij ze in haar kamer wordt opgesloten, haar eenzame schoolleven en haar paardrijles komt de dochter naar voren als een meisje dat continu aan het overleven is. Waarom dat zo is, wordt niet bij name genoemd. De spanning in het verhaal ontwikkelt zich dan ook bij gratie van wat niet gezegd wordt.
In een interview zei Tuinman zelf over haar manier van werken: “Ik ben niet iemand die links bovenaan een pagina begint te schrijven en rechts onderaan ophoudt. Ik bedenk op het eerste gezicht vrij chaotische dingen, ‘verdeel’ die over het document door ze op de plek te zetten waar ik ze ongeveer denk te willen zien. Daarna kleur ik in en kleed ik aan.”
Aan de tergende beschrijving van een paardrijdwedstrijd, die de dochter op veel te kleine laarzen en een stuurs paard moet volbrengen, ontleend het boek zijn titel Grote acht. De grote acht is de vorm van het rondje dat de deelnemers te paard voor de jury lopen. Net als in de relatie met haar vader gedraagt de dochter zich bij deze grote acht behoedzaam en lijkt wat zij wil, wat zij doet, tot mislukken gedoemd. Ze loopt voortdurend op haar tenen en doet uiteindelijk toch alles fout. Haar vader toont geen greintje trots over het feit dat ze de derde prijs wint. Hij kijkt alleen misprijzend naar haar schoenen: “Je moet er goed uitzien als je de volgende keer gaat springen.”
Wanneer haar vader op haar zestiende overlijdt, voelt ze niets. “Er kwam een kaart. Gewoon tussen de nieuwjaarspost. Rood, groen, goud en een wit met grijs. Op de kaart stond dat men bedroefd was. Dat ik bedroefd was.”
Daarna leeft ze ogenschijnlijk ‘normaal’ verder. Maar Tuinman laat niet na de lezer een kijkje in de toekomst te gunnen. Een toekomst waarin herinneringen en neuroses de dochter, wanneer ze in halfslaap verkeert, onverwachts overvallen. Als lezer weet je dan al dat het kortstondige bezoek op haar eenentwintigste aan een psycholoog (“Ik zwijg nog steeds. Meestal als je niks zegt probeert je gesprekspartner de boel weer een beetje op gang te krijgen. Nu niet.”), slechts het begin is van een langdurig verwerkingsproces.
Door alleen een beschrijving van de inhoud te geven, wek ik misschien de indruk dat Grote acht een overdreven tranentrekker is. Dat is niet het geval. In een interview over haar vorig jaar verschenen dichtbundel Vitrine zei Tuinman al dat ze gevoelens abstraheert. En dat doet ze hier opnieuw. De kale, onderkoelde stijl in Grote acht past precies bij de stem van de dochter en bij haar manier van omgaan met wat er gebeurd is in het verleden. Er trekt een rilling over de rug van de lezer, omdat je begrijpt dat ze niet anders kan. Dat ze die afstand nodig heeft. Een geslaagd gestileerde, bescheiden roman!

Uit: Financiele Dagblad

Uit: Brabant Literair

Uit: Biblion


Grote acht

In haar romandebuut laat de dichteres (1974) in fragmentarisch en niet-chronologisch proza de lezer meevoelen met een meisje dat lijdt onder de tirannie van haar vader, bij wie ze de weekenden doorbrengt sinds de scheiding van haar ouders. De hoofdstukken hebben titels als ‘twaalf’ en ‘negen’, die verwijzen naar de leeftijd van de hoofdpersoon. De schrijfster weet treffend te schrijven over de gevoelens van het meisje, bijvoorbeeld als ze elf is en haar pony verkocht wordt, als ze zestien is en zich geen houding weet te geven op de begrafenis van haar vader of als ze beschimmeld voedsel moet eten omdat dat goed is voor de weerstand. Ze vindt haar vader een vieze, oude man die bovendien niet van haar af kan blijven. Ze schaamt zich ook voor hem, maar tegelijkertijd worstelt ze met een loyaliteitsconflict en blijft ze hem bijvoorbeeld bezoeken in het verzorgingstehuis waar hij terechtkomt. De auteur maakt goed invoelbaar hoe dit conflict werkt. Haar taal is poëtisch en sommige pagina’s doen aan die van een dichtbundel denken. Maar dat maakt de roman ook een beetje halfslachtig. Vrij kleine druk. - J.A.M. van den Broek

 

Uit: Flair

Uit: NU

Rake observaties

door Hans Bouman

Vrouwkje Tuinman begon haar literaire loopbaan als dichter, maar ook in haar proza kan ze uitstekend uit de voeten op de vierkante centimeter. In haar debuutroman Grote acht schetst ze het leven van een meisje en jonge vrouw in korte hoofdstukken (telkens met als titel een getal, dat verwijst naar de leeftijd die de hoofdpersoon op dat moment heeft), een reeks miniaturen (van een of enkele regels) en een tweetal brieven. Hierdoor krijgt het boek het karakter van een caleidoscoop, die schittert dankzij de rake observaties. Over een speelgoedbeer die geen ogen meer heeft, maar dat geeft niet, want de vijfjarige ikfiguur leest hem voor uit eigen werk; ze is namelijk schrijver. Of over een spreekbeurt, waarvoor ze slechts een zes krijgt, omdat ze volgens de juf te veel haar eigen mening heeft gegeven over het onderwerp: duiven. Of over oude manne, die om de een of andere reden altijd vettige, leverkleurige kleding aan hebben. Een mooie ingetogen korte roman van een auteur die bij haar volgende boek best wat meer risico mag nemen.

Uit: Sp!ts

Netjes theedrinken kan tamelijk lastig zijn

Door Marieke Kremer, Spits, 16 september 2005

Vrouwkje Tuinman is van oorsprong dichteres, en dat is goed te merken aan haar prozadebuut Grote Acht. In korte fragmenten en gecomprimeerde taal beschrijft ze daarin de rotjeugd van een doorsnee Nederlands meisje. Grote acht doet aan als een literaire puzzel. Tuinman houdt ervan heen en weer te springen in de tijd: haar hoofdpersonage in willekeurige volgorde verslag van haar leven. De gebeurtenissen die ze beschrijft zijn bovendien anekdotisch van aard en hebben weinig onderlinge samenhang. Het resultaat: de problemen waarmee het kind worstelt - en dat ze worstelt, daarover valt niet te twijfelen - blijven grotendeels onbenoemd. De lezer mag de lege plekken zelf invullen.

Het meisje, haar naam blijft onbekend, is kind van gescheiden ouders. Bij haar moeder lijkt ze het redelijk naar haar zin te hebben, maar de weekeindes bij haar vader nemen nachtmerrieachtige vormen aan. Een paar feiten: haar vader sluit haar 's nachts soms op in haar slaapkamer, het stinkt in zijn huis, ze moet beschimmeld voedsel eten ('daar krijg je weerstand van') en de man kan vreselijk boos worden om alles. Hij is van het type 'het is niet goed of het deugt niet'. Een klein voorbeeldje, over thee- drinken volgens de regels van pa:
'De ketel gaat weer op het gas, dit keer voor thee met twee verplichte klonten suiker. (...) Bij het roeren mag ik geen geluid maken, dat hoort niet. Dus blijft de meeste suiker onderin plakken. Ik probeer te bedenken wat ik ermee moet: oplepelen mag niet, maar laten staan levert ook een tirade op.'
Een kind dat bij elke handeling in het dagelijks leven voor dergelijke dilemma's geplaatst wordt, moet inderdaad wel verknipt eindigen.
De tirannieke vader sterft als het meisje op de middelbare school zit. Zijn dood doet haar weinig. Maar ook later nog, als ze al studeert en op kamers woont, kan ze geen band aangaan met andere mensen, mannen voorop.
Het voordeel van de fragmentarische vorm is dat de roman niet al te sentimenteel is geworden. Het onderwerp 'moeilijke kindertijd', bezien vanuit het onbegrijpende, onschuldige kind, verzandt immers al snel in zelfbeklag en het geforceerd oproepen van medelijden. Soms maakt ook Tuinman zich hier een beetje schuldig aan. Als ze beschrijft hoe haar personage op vijfjarige leeftijd verhalen schrijft en voorleest aan haar knuffelbeesten, bijvoorbeeld. Of hoe ze op veel te kleine laarzen dapper meedoet aan een paardrijwedstrijd.
Op andere momenten echter is Grote acht een wondertje van subtiliteit. Dan toont de schijfster zonder moeite de complexe gevoelens van een verward, angstig, gekleineerd kind, dat innerlijk verscheurd wordt door haar loyaliteit aan de vader. Tuinman weet ware beklemming op te roepen - je zou het kind het liefst onmiddellijk uit dat huis weghalen - en dat is een verdienste.

Vrouwkje Tuinman - Grote acht. Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar. €14,50. 143 blz.

Uit: BLVD

Uit: Uitdragerij

Grote acht

De laatste tijd ben ik me erg bewust van treurigheid. Treurigheid van mensen in mijn omgeving en die van anderen. De ex die bekent naar de dames van lichte zeden te gaan omdat hij niet in staat is onvoorwaardelijke liefde en genegenheid te accepteren ofschoon hij daarnaar hunkert. Zodoende probeert hij een band op te bouwen met zijn vaste dame. Het mannetje bij mij in de straat die dag in dag uit onderuitgezakt voor de t.v. hangt en altijd even opkijkt als je langsloopt, met van die hondeogen. De huisgenoot die vorig jaar haar vader verloor en nu op elk vrij moment zo fanatiek fietst dat het begint op te vallen. Haar controledrang en angst om haar verdriet en gevoelens aan haar naaste omgeving te tonen, waardoor ze nu aan een psycholoog vertelt wat ze ook aan vrienden had kwijtgekund.
Het erge van dit soort treurigheid is dat het in eerste instantie niet eens zo opvalt. Het gaat schuil onder een niets-aan-de-hand-dekmantel. Pas als je beter kijkt, zie je de treurigheid. Als mensen het al zien, vinden ze dat ze zich er niet mee moeten bemoeien. Of ze willen het niet zien. Of ze denken dat ze het zich verbeelden. Of dat het wel meevalt. Of het interesseert ze gewoonweg niet. Over dit soort treurigheid gaat Grote acht, de debuutroman van de Utrechtse schrijfster Vrouwkje Tuinman.
L. is een meisje met gescheiden ouders. Doordeweeks woont ze bij haar moeder, maar in de weekends gaat ze naar (oudere) vader. Vader is een eersteklas neuroot, een tiran, een perverse oude viezerik met een verwrongen wereldbeeld. Hij morrelt voortdurend aan de grenzen van mishandeling en incest als zijn dochter op bezoek is: hij foetert haar uit, betast haar, geeft haar smerig en beschimmeld eten en heeft op alles wat ze doet commentaar. Toch weet hij haar ook op een heel sluwe manier aan zich te binden. Moeder heeft wel in de gaten dat L. altijd zo gespannen is als ze haar bij thuiskomst vraagt hoe het weekend was, maar L. geeft geen sjoege. Waar komt deze eindeloze loyaliteit, deze zelfkwelling vandaan? Zou de buurvrouw iets hebben vermoed, die haar af en toe Tina’s en aardbeien kwam brengen? Of tante, die op de crematie van haar vader zegt dat ‘er aan een nare periode nu een einde is gekomen,’ en dat ze nu alleen lieve en mooie herinneringen over zal houden? Vader blijft voor altijd rondspoken in het lijf en de gedachten van L., al is hij er niet meer. En zelfs bij de psycholoog lukt het haar niet iets te zeggen.
'We voeren zwijggesprekken. Ik probeer hem (vriendje, E.) boos te maken. De stilte is zo erg en ik weet toch al dat alles mijn schuld is. Dat weet ik allang, hij zal dat toch ook wel weten. Werd hij maar boos. Werd de psychologe maar boos. Niemand wordt eens gewoon boos op mij. Dat ik sorry kan zeggen. Dat het dan over is (..) Wat kost ik de maatschappij wel niet, denk ik. Niemand wordt boos, niemand huilt.' (pagina 77)
Grote acht is een sober en fragmentarisch geschreven boek wat de leesbaarheid en de thematiek ten goede komt; een meer uitgebreide, chronologische schrijfstijl zou er een drakerig en sentimenteel boek van maken. Heden en verleden overlappen elkaar voortdurend; de hoofdstukken worden afgewisseld met losse alinea’s gedachtenflarden en situaties waarin Tuinman de lezer de ruimte laat om te filosoferen over de achtergronden en motieven van de hoofdpersonen. Dit maakt inderdaad, zoals de achterflap belooft, dat het boek lang in je hoofd blijft nadreunen. Ik vind het knap hoe Tuinman met zo weinig middelen toch een sterk beeld en een indringend verhaal weet neer te zetten zonder teveel op één soort emotie bij de lezer te spelen. Een uitstekend debuut.
Vrijdag 28 Oktober 2005 ¶ | Eva | boeken