bio  
 
Agenda
 
Lezen  
   
Publicaties
  Overig  
In de Pers
 
  Contact
     
  Terug  
     
  www.vrouwkje.com  
 

Verzamelde recensies Receptie (Nijgh&Van Ditmar 2007)

Uit: Trouw

Het is hier geen hotel

De andere Vrouwkje Tuinman
Vrouwkje Tuinman staat bekend als actieve podiumdichteres van toegankelijke snit. Maar in haar nieuwe bundel voert een contactgestoord alter ego de boventoon.
Vrouwkje Tuinman maakt deel uit van de Utrechtse kring van dichters rond Heytze, Hubers, Hagar Peeters, Tjitske Jansen e.a. Een lichte, verstaanbare toets, die overigens schrijnende ernst niet uitsluit, is zo’n beetje het handelsmerk van deze ‘groep’.
Bij Tuinman, die in 2004 debuteerde met ‘Vitrine’ en die ook zeer actief is bij het organiseren van festivals en bloemlezingen, ligt dat iets anders. In haar zeer compacte, doorgestructureerde, maar ook sterk associatieve gedichten is de verstaanbaarheid enigszins naar de achtergrond gedrongen. Al was het maar omdat zij enerzijds scherpe portretten van mensen in haar poëtische vitrine etaleerde en zélf min of meer buiten schot bleef.
Zo’n complicerende factor kenmerkt ook haar tweede bundel ‘Receptie’. Deze bestaat uit twee afdelingen, eenvoudig ‘Een’ en ‘Twee’ geheten. De eerste bevat gedichten die de gevoels- en binnenwereld van een vrouwelijk ‘ik’-personage in klare maar ook veelal minder klare, gewrongen taal schetsen en tegelijk de buitenwereld resoluut op afstand houden. “Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me / langs de randen, patrouilleer door gangen, / controleer de trap, bewaak het raam”. Dit klinkt niet erg gezond. Netzomin als de postbode, die als een spion wordt voorgesteld, ‘een rode gloed langs / het gordijn’ veroorzaakt en ‘rook door de brievenbus’ blaast. In ‘Scherm’ wordt de binnenwereld zelfs tegen zichzelf beschermd in een pathologische poging de ene helft van het breid niet te laten weten wat de andere doet! Daar kun je goed mal van worden.
In afdeling ‘Twee’ probeert de ‘ik’ de buitenwereld schoorvoetend in haar domein toe te laten. Van harte gaat het niet en het lukt ook vaak niet, hoezeer de achterplattekst van de bundel ook anders beweert. Het gedicht ‘Zijde’, dat begint met ‘Op zaterdagmiddag borduur ik gesprekken’, is echt niets anders dan het verslag van een eng en beslist niet communicatief naaikransje! De enige die borduurt en spreekt is de ‘ik’ zelf (‘Ik vertel van één tot / honderd, daarna keer ik om’. ‘De anderen’ zijn geblinddoekt en kunnen kennelijk geen woord bij dit heksenborduurwerkje uitbrengen. Zij heeft alle macht: “Geen zin wijkt af van het / patroon. [...] Mijn schaar knipt ongedode vragen / door. Tenslotte hecht ik alle monden af, loop / langzaam achteruit. De ogen mogen open”. Wel, zijn hier nu van het in de titel genoemde lapje zijde, van de geblinddoekte aanwezigen óf van dit gedicht zelf de monden keurig afgehecht? Wat een morbide ‘patroon’. Maar wat een fraaie, onontwarbare spiegelbeelden!
Wat Tuinman, als organisatrice van culturele manifestaties alleen al volop in de wereld staand, zo boeit in dit bijna autistische en contactgestoorde alter ego zou ik niet weten. Het kan me ook niet schelen. Feit is dat deze gedichten, wanneer al te particuliere associaties en het iets te veelvuldig gebruik van elliptische zinnen achterwege blijven, een sterke uitstraling en een heel eigen toon hebben.
Dat de tweede afdeling ten opzichte van de eerste helemaal niet zo louterend is, zoals ik al opmerkte, blijkt alleen al uit het aangehaalde gedicht ‘Zijde’. Het titelgedicht van de bundel (zie hieronder), eveneens uit de tweede afdeling, wijst ook al iedere inmenging in de privéwereld af. Wel een ‘receptie’ maar geen hotel; de stekker van de bel is uit het contact gehaald. Ontbijt buiten, zodat de ‘ik’ binnen op haar balkon rustig de vogels kan voeren. ‘Kachelman’ en ‘meternemer’ komen er pas in nadat de ‘ik’ alle sporen van haar activiteiten heeft weggeschrobd. Tja, en als de auto dan de straat uitrijdt, dan pas gaan de lampen aan.
Zo is er ook een mooi gedicht waarin de ‘ik’ een minnaar in haar bed toelaat dat eindigt met de paradoxale regels: “Alles wat ik nodig heb vannacht: jouw handen om mij / los te laten. Onze ringen slapen een volmaakte acht”. Elkaar loslaten, maar dan die in elkaar onschuldig rakende ringen een soort eeuwigheid beleven...
Er staan ook mindere gedichten in deze bundel, maar de kerngedichten zijn frappant. Wat dat betreft ben ik benieuwd hoe het deze zich toch makkelijk op podia bewegende dichteres en haar juist van de wereld afgekeerde afsplitsing later nog zal vergaan.
Peter de Boer

 

Uit: Opzij

Receptie

Janet Luis

De tweede dichtbundel van Vrouwkje Tuinman (1974) heet Receptie. Dat klinkt uitnodigend, alsof Tuinman een ontvangst heeft georganiseerd voor haar lezers. Maar in het titelgedicht staat ongeveer het tegenovergestelde: blijf alstublieft buiten. 'Het is hier geen hotel.' Met 'twee vingers in mijn oren' wordt een poging gedaan om de luidruchtige buitenwereld te weren. De bel doet het niet en de lampen zijn gedoofd. Als er dan toch per se iemand naar binnen moet, om de meter op te nemen of de kachel na te kijken, dan worden zijn sporen daarna grondig gewist. Tuinman heedt een aanstekelijke manier van formuleren: nuchter en geestig, al zijn niet alle 32 gedichten in deze bundel meteen te vatten. Hier is iemand aan het woord die zoekende is en het allemaal nog niet zo goed weet. Het kan nog alle kanten op. Of, zoals ze het zelf uitdrukt: 'Er zit een haai in mij, een kreeft, een grasparkiet./ Ik sta altijd aan, ben altijd afgemeld.'

 

Uit: Leeuwarder Courant

Mag het nog eens stil zijn?

Remco Ekkers
Het staat er zo onschuldig, als motto bij deel twee van de nieuwe bundel 'Receptie" van Vrouwkje Tuinman: 'Minutes I lay awake to hear my joy'. De dichter is de Amerikaan John Berryman. Wie het citaat opzoekt, (via internet lukt dit niet; we moeten naar de bibliotheek) vindt: 'The song of the tortured girl'. Het gaat om een meisje dat gemarteld wordt tot ze half bewusteloos raakt en een vreemd soort euforie beleeft. Ze zegt in het gedicht: 'Vaak dacht ik: 'Niets ergers kan me nu nog overkomen.''
Een omineus citaat dus. Geven de gedichten daar aanleiding toe?
De titel 'Receptie komt terug in een gedicht, dat zich lezen laat als de overweldigende ontvangst van indrukken. Andere gedichten in de bundel spiegelen eveneens deze eigenschap, kwaal zelfs. Zintuigen kunnen te veel openstaan of anders gezegd: er is een neurologische eigenschap die er verantwoordelijk voor is dat de waarnemer niet voldoende filtert en de aandacht richt op van alles tegelijk.
Als het goed gaat, zien we af van omgevingsruis en concentreren we ons op dat wat op een bepaald moment van belang is of lijkt. Dat doen we als we naar iemand luisteren terwijl een ander er naast ook praat. Die ander sluiten we even buiten, zodat we kunnen horen en begrijpen wat de gekozen gesprekspartner zegt. Bij een receptie moet je over die eigenschap beschikken, anders word je stapelgek. De wereld kan een hel van indrukken geven, die je als martelend ervaart. Dan is er een groot verlangen naar stilte.Kan iemand alles even uitzetten? Laat me met rust.
In het gedicht 'Receptie' woont iemand boven. Er is rust. 'Het is ier geen hotel, De reproducties aan de / muur verslaan mijn eigen leven. Van de bel / heeft niemand last.' De kunst laat de ik met rust, want zij is vertrouwd. Niemand belt aan. Even verder in het gedicht: 'Als toch een kachelman / of meternemer binnen wil, dan shampooschrob / ik alle sporen weg.'
Deze ik lijkt een controlefreak. Let op: de ik uit de gedichten hoeft niet gelijkgesteld te worden met de dichteres. Ten eerste kan zij bepaalde eigenschappen hevig uitvergroten, ten tweede kan zij in de huid van een andere ik kruipen, zoals duidelijk gebeurt in 'Spionne', een intrigerend portret van een binnendringster, iemand voor wie de andere ik juist benauwd is: 'Aanbellen en andermans huis binnen lopen. Alsof ik daar / al vaker was een slaapkamer in op bed gaan zitten. / Ik ben een kleine witte vrouw en niemand belt politie.'
Aan deze regels is goed te zien dat Tuinman eenvoudige taal gebruikt en niet op zoek is naar wilde metaforen. Het poetische schuilt in wonderlijke situaties, omstandigheden of waarnemingen, soms in eigenzinnige woorden als 'kachelman', 'meternemer' of 'shampooschrob'.
De vormgeefster Nanja Toebak heeft een ironisch, visueel commentaar gegeven op de behoefte aan wegsnijden van informatie: zij heeft van de letters van het woord 'receptie' de onderste helft weggesneden, zodat er op het voorplat geheimzinnige chat- of sms-tekens lijken te staan. Het is nog fraai ook.

Uit: Parool

Een eenzelvige vrouw
Beklemmende poëzie in tweede bundel van Vrouwkje Tuinman

Het is gevaarlijk een dichter te vereenzelvigen met de ik-figuur in zijn gedichten. Dat blijkt wel uit de tweede bundel van Vrouwkje Tuinman, Receptie.
Het is een strak georganiseerde bundel. Knap en interessant, maar ook benauwend. Tuinman is een prominent lid van een Utrechtse groep van podiumdichters. Ze organiseert van alles en treedt ook geregeld op met haar poëzie.
Het lijkt alsof haar gedichten over haarzelf gaan. Ze spreek veel over ik. Maar die ik-figuur is, anders dan Tuinman, eenzelvig en contactgestoord. Het is een jonge vrouw die haar huis niet uitkomt, die zich afsluit voor andere mensen, voor de buitenwereld.
‘Mijn leven is drie kamers groot,’ schrijft ze in Terrein. Kenmerkend is het openingsgedicht, waarin de ik-figuur op haar antwoordapparaat naar felicitaties luistert, maar geen contact maakt met de mensen aan de andere kant.
De sfeer in Receptie is beklemmend. De stijl draagt daaraan bij: Tuinman schrijft in korte, afgemeten zinnen, waarin ze alle emotie buiten lijkt te sluiten. Maar tussen de regels door blijkt dat angst overheerst: de vrouw sluit anderen buiten ter zelfbescherming. Het leven biedt veel mogelijkheden, schrijft ze in Dubbelganger: ‘Vandaag kan ik naar Denemarken of me melden / bij het leger.’ Maar het biedt ook veel gevaar: ‘De meeste vrouwen / gooien een granaat niet ver genoeg dat / scherven hen niet raken.’ Dus blijft ze maar boven op haar kamer.
In het tweede deel van de bundel doet de hoofdpersoon iets meer moeite om zich open te stellen. Ze lijkt zelfs te verlangen naar de liefde. In Vena amori (ader van de liefde, of ringvinger) roept ze een geliefde op, maar het eindigt met een tegenspraak over handen die haar los moeten laten:

Alles wat ik nodig heb: jouw handen om de mijne
vast te nemen. Aai de spreeuwen uit mijn hoofd,
draag ons dekens door het licht uit. De paarse steen,
het glaasje water, alle attributen om de dag te doen
vervagen, veeg ze van de tafel. Stuur met je vingers
slaap mijn bloed in door mijn polsen naar ons hart.
Alles wat ik nodig heb vannacht: jouw handen om mij
los te laten. Onze ringen slapen een volmaakte acht.

Eric Kok

 

 

 

Uit: Poeziekrant

Uit: Knack

 

Lezen! Op deze pagina worden elke week drie opvallende publicaties - van non-fictie tot fictie, van proza tot poezie, van tijdschriften tot blogs, besproken. Het enige wat u hoeft te doen is... lezen.

VROUWKJE IN WONDERLAND
Philip Hoorne
Om de zoveel tijd hebben onze noorderburen een andere favoriete dichteres. Enkele jaren geleden was Hagar Peeters de onbetwiste dichtdiva. Zij werd onttroond door Tjitske Jansen. Momenteel is Vrouwkje Tuinman de nieuwe Nederlandse poëzieprinses.
De gedichten in Receptie, de tweede bundel van Vrouwkje Tuinman, tonen aan dat de maakster ervan geenszins aan de luister van die eretitel beantwoordt. Ze zijn geschreven door een zoekende, onzekere, ja zelfs bange jonge vrouw: ‘Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me / langs de randen, patrouilleer door gangen, / controleer de trap, bewaak het raam.’ Een stuk boven de dertig al, huist in Vrouwkje – what’s in a name? – nog een klein, angstig meisje, dat voorzichtigjes probeert om te gaan met het leven dat nu eenmaal het hare is. Ik sta altijd aan, ben altijd afgemeld, schrijft ze. Altijd stand-by, klaar voor gebruik, maar dat hoeft eigenlijk niet. Vrouwkje Tuinman is een triest-timide Alice in Wonderland. Het liefst van al zou ze willen toeven in een kommerloze wereld vol fantasie. Opvallend in de bundel zijn de vele telwoorden, alsof de dichter haar bestaan cijfermatig tracht te ordenen en te bedwingen. Het gedicht 8-88 gaat over het spelen van een gezelschapsspel, en de ontnuchtering die na afloop volgt: ‘Zestig punten, mijn gezelschap vertrekt. / Wat rest is geld, roem, geluk. Hoe vind / ik voor het eten mezelf daarin terug.’ Vrouwkje Tuinman observeert en noteert. Haar zinnen zijn vaak onaf, stamelend, wat de bangigheid nog versterkt. Zelden klinkt emotie, behalve als het gaat over de geliefde, maar ook dan is de vrees dat de luttele mooie dingen van het ware leven voorbij gaan nooit ver weg: ‘Onaangedaan een tweede kus begon ik af te tellen / naar een veranderlijk hoeveel nog te gaan. / Onoverzichtelijk is elke blik er eentje minder, / elke nacht alleen er een van ons verspild, / til ik ons met elke streling dichter naar een eind./ Ontval je me nog voor we samen zijn.’
Vrouwkje Tuinman – Receptie
Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2007
Aantal pagina's: 48
Prijs: € 14,90

Uit: De Recensent

Datum bespreking: 20 Maart 2007

Interne dialoog

Met de gedichten uit haar tweede bundel Receptie biedt Vrouwkje Tuinman een inkijk in het leven van een schuchter meisje. In de vorm van de ik-persoon vertelt de hoofdpersoon zelf over haar leven. Op papier durft zij dat namelijk wel. Maar er is meer aan de hand. Naast een karakterschets, zijn in de gedichten observaties verweven over hoe iemand überhaupt zoiets als zijn bewustzijn beleeft.
Behalve schuchter lijkt de hoofdpersoon ook iemand die graag controle houdt. Binnenshuis is de wereld ordelijk en overzichtelijk. De buitenwereld laat zij vanuit dat huis sporadisch toe. Bij haar observaties beseft zij voornamelijk anders te zijn dan al de geobserveerde mensen en dingen. Zo somt ‘Instant’ op wat zij geweest zou zijn wanneer zij haar vriendin, diens broer of de buurvouw was geweest:

Instant
Hier ben ik. Een vriendin vraagt mij waar ik ben
tijdens haar dagelijkse dingen. Zij is daar in meervoud.
Was ik haar broer dan bemiddelden wij onze ouders
lazen vale brieven en lieten het grofvuil komen.
Ik ben hier in manuscript. Mijn vel is wit. Waar zij woont
is de ijskast altijd volgepakt. Haar leven gaat
van naam op de kalender tot feest in de agenda
zakformaat. Als ik de buurvouw was bracht ik mijn
uitgelezen krant mijn voorbarig open wijn.
[…]

Tuinman’s strakke, heldere stijl past goed bij de gedachtewereld van zo iemand die zich soms wat te veel van zichzelf bewust is. Maar de kracht van de gedichten schuilt in meer dan een karakterschets. Ten eerste blijft er over het leven van de hoofdpersoon nog voldoende te raden over. (Waarom zouden broer en zus de ouders bemiddelen? En waarvoor laten ze het grofvuil komen?) Ten tweede ontspint zij gedachtes over wat in een eerste oogopslag slecht haar eigen wereld is. Ook in ‘Mouches volantes’ komen deze kwaliteiten voor:

Mouches volantes
Er is een drijvende wereld tegen het licht in
bewegende wezens. Kijk ik naar rechts
dan reizen ze mee, de bocht om tot ik
naar links daar zijn ze weer. Met mijn ogen
maak ik kindertekeningen, herschep
mijn erfenis. Verder is er niks. De grote
doos met foto’s, toestellen, zakken vol
met vieze lappen weggegooid. De roze
klaproos op de theezeef slechts een plaatje.
Eiwitten walsen voor mijn ogen. Alles plastic,
alleen mijn grote ronde hoofd is over.

De gewoonheid van waargenomen dingen slaat hier plotseling om in het hebben van ‘slechts een plaatje’. Tuinman verbindt die gedachte knap met het gevoel van de hoofdpersoon soms letterlijk niet te kunnen ontsnappen aan haar eigen aanwezigheid: zij heeft nog slechts haar ‘grote ronde hoofd’. Ook van ‘Scherm’ vormt deze gedachte het thema: ‘Kijken precies tot/ aan het glas. Niet aan slapen denken. Als toch gedacht,/ stop denken. Niet afdwalen van het stoppen. De ene helft/ mag niet weten dat bij de ander nog licht brandt.’
Minder sterk zijn de gedichten waarin de hoofdpersoon (of Tuinman, of Tuinman ‘quasi-gemeend’) in allerlei huiselijke voorwerpen en situaties metaforen voor haar leven ziet. Zo ziet zij in ‘8-88’ haar leven als een spel, met ‘En zwarte doos brengt elk kwartier/ een nieuwe loopbaan. Ik stijg naar de maan/ zoek uranium beweeg mij politiek word/ handelaar. Studeer en win achter elkaar[…]’. Ook ‘Tipp-ex’ vergelijkt erop los: ‘In het boek voor wat zij voelt staan/ vastgevroren beelden. […] Haar halvemanen nagels/ strepen alleswetend woorden door.’
Een dergelijke hang naar sentiment voert ook de boventoon in de gedichten waarin we kennismaken met de ‘hij’ in haar leven. Het bleek natuurlijk onmogelijk de wereld uitsluitend als buitenstaander te benaderen. In de persoon van een geliefde dringt de wereld binnen. Voor ‘hem’ opent de hoofdpersoon zelfs graag haar deur. De hartenkreten die dat oplevert blijven erg achter bij de observaties uit het eerste deel. Zo zingt ze in ‘Vena Amori’:

Alles wat ik nodig heb: jouw handen om de mijne
vast te nemen. Aai de spreeuwen uit mijn hoofd,
[…]
Alles wat ik nodig heb vannacht: jouw handen om mij
los te laten. Onze ringen slapen een volmaakte acht.

Aan het eind van de bundel voert de hoofdpersoon je weer mee in haar wereld. Zij blijkt die niet alleen voor ‘hem’ geopend te hebben. In ‘Spionne’ bezoekt zij zelfs een vreemd huis. De hoofdpersoon blijft daar steeds aanwezig in haar observaties. En de speelsheid en de schijnbare onnadrukkelijkheid waarmee Tuinman zo de observator in haar observaties weeft, geven veel van de gedichten een lading die het sentimentele intermezzo snel doen vergeten.

Uit
Het beste werkt de show waarin uit dertien meisjes
degene wordt gekozen die het mooiste loopt.
Als dat niet kan, dan graag de zaklantaarnmensen
die uit flinters en fragmenten waarheid zeven.
Ik hoef niet in persoon naar Tenerife om decennia
na dato een eerste kus te fabriceren
Als finale een video met daarop mezelf.
Terwijl ik als enige het woord niet zie win ik een spel.

Hans Raphaël Bouman

c) derecensent.nl

Uit: Dagblad van het Noorden


[uit een dubbelrecensie van Receptie en Rob Schoutens bundel Spijsamen:]

door Henk Blanken

Die ironische lichtheid schemert soms ook door in de gedichten in Receptie, de tweede bundel van Vrouwkje Tuinman. Maar haar poezie is veel minder speels dan die van Schouten, met wie ze zich om allerlei andere redenen verwant zou kunnen voelen. Ze schrijft zeer leesbaar, prettig verhalendn, met een geraffineerd gevoel voor taal. Toch is haar poezie veel minder citeerbaar - en dat is wat raar.

De toon van Tuinman is zoekend, een tikje neurotisch. Soms relativeert ze opgewekt, of vindt ze rust in nogal aaibare liefdesgedichten, maar vaker beschrijft ze zichzelf ( nou ja, de 'ik' in haar gedichten) als een bangelijke huismus, 'banaal nerveus' zegt ze ergens. Ze is hyperalert, op haar hoede, en neemt de buitenwereld verhevigd waar ('ik sta altijd aan').

Drie jaar terug verscheen Tuinmans terecht zeer geprezen debuut Vitrine. Receptie is niet minder vakkundig, nog even openhartig, maar misschien iets minder beeldend: er staan veel goede regels in, maar minder ijzersterke. Het blijft minder hangen, allicht ook omdat het wat minder geestig is, al geldt dat weer niet voor de postbode in wie de argwanende dichter een spion ziet: 'Slap elastiek ligt voor mijn deur. De postbode is / vertrokken. Steeds schijnt een rode gloed langs / het gordijn. Saaie enveloppen smijt hij meters ver / de gang in. (..) Het bordje met mijn naam erop is al verdwenen.'

 

Uit: Brabants Dagblad


Tuinman: dichtbij en toch op afstand

door Mieske van Eck

Dinsdag 16 januari 2007 - Poëzie -

Dichtbij komen en toch afstand bewaren, dat is wat Vrouwkje Tuinman (Den Bosch,1974) doet in haar nieuwe bundel ’Receptie’. Ze levert zich uit en lijkt toch op haar hoede te blijven. In haar zinnen rijgt ze schijnbaar onbewust indrukken, gedachten en gevoelens aaneen.

Vrouwkje Tuinman debuteerde in 2004 met de kwetsbare bundel ’Vitrine’. Het jaar daarop verscheen haar prozadebuut ’Grote acht’.
In ’Vitrine’ geeft ze zich voor het eerst bloot aan de lezer, onzeker nog zoekend naar de juiste vorm en taal. Ze wil onthullen, maar gebruikt de taal net zo goed om de werkelijkheid te versluieren. In ’Receptie’ trekt Tuinman de lijn door. Deze keer staat niet alleen het ik te kijk maar de verhouding van het ik met anderen: ouders, familie, vriendinnen, mannen.
In het openingsgedicht ’Overige bestemmingen’ begint ze zo: ’Het antwoordapparaat geeft ieder jaar september een felicitatie/ en de tussenstand van wie er dood en wie daar nog mee bezig is.’
Een nuchtere mededeling, die talloze levens omvat en op afstand zet, waarachter je als lezer veel pijn, eenzaamheid vermoedt. Dat vermoeden wordt versterkt door de laatste twee regels van het gedicht:
’In het kuiltje van mijn pols acteer ik hoe je kussen kan./ De mensen zeggen dat ze mij niet zijn vergeten en herhalen dat.’
Tuinmans gedichten lijken houvast te zoeken in nuchtere waarnemingen, die soms geleidelijk dan weer plotseling overgaan in dromen of verlangens. Alsof ze in taal een andere, werkelijkheid zoekt. Een die uiteindelijk toch weer meer van hetzelfde blijkt, een verleden waaraan niet te ontsnappen valt, zoals in ’Emmaus’:
’Uit de etalage koop ik een familie van papier./ De man die nu mijn oom wordt, leunt glanzend tegen/ een auto. Zijn dochters zijn decor. Hij ziet hun/ identieke rokken niet, hun stijfgestreken bloezen,/ de wandelschoenen - zij zijn komen lopen. Blaadjes/ op de oprijlaan imiteren een seizoen. Moeder kijkt/ als enige mij aan tafel aan. Ze wijst naar de tweezitter./ Ik pas precies, als mijn witlof zestig jaar later op is.
Tuinman gebruikt eenvoudige taal en roept daarmee schijnbaar moeiteloos grappige en bizarre beelden op. Haar zinnen lenen soms stukjes van elkaar. Dat zorgt voor vervreemdende en vaak wat haperende overgangen.

 

Uit: 8Weekly

In zichzelf gekeerd
Vrouwkje Tuinman - Receptie
door Maaike Looijen
28 maart 2007Vrouwkje Tuinman (1974) heeft na haar lovend ontvangen poëziedebuut Vitrine (2004) en haar voor verschillende prijzen genomineerde eerste roman Grote Acht (2005) geen introductie meer nodig. Onlangs verscheen haar tweede dichtbundel: Receptie (2007).
In Receptie ontpopt de ik-figuur zich in 31 gedichten van een rups tot een vlinder. In het eerste gedeelte van de bundel zoekt de ik-figuur onder het motto "After midnight, we're gonna let it all hang out" van J.J. Cale naar een passende plaats in het leven. In ritmische en beeldende gedichten stelt de hoofdpersoon zich de levensvragen "wie ben ik", "waar kom ik vandaan" en "waar ga ik naar toe".
In het gedicht Clown verbeeldt Tuinman het leven als een lijst met vragen. "Ieder antwoord is een buisje bloed. Elk hokje dat ik aankruis fluistert mijn chemie door aan de computer die mij openwroet." De buisjes bloed geven geen rust. In Mimicry reist de ik-figuur 's nachts naar haar jeugd. "Woon ik zelden waar mijn bed staat. Het licht uit reis ik af langs straten vol van kinderkamers." Overdag waadt ze, zoals in Terrein, door haar kamers. "Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me langs de randen, patrouilleer door gangen, controleer de trap, bewaak het raam."
Binnenwereld
De zoektocht naar antwoorden op de levensvragen maakt Receptie tot een wat beklemmende bundel. Niet alleen spelen de gedichten zich af op beperkt terrein, voornamelijk in kamers, maar ook behandelen de gedichten telkens één en hetzelfde onderwerp: het persoonlijk leven en de zoektocht daarnaar van de ik-figuur. Als die zoektocht af en toe de kamer of het innerlijke leven van de ik-figuur zou verruilen voor de buitenwereld, zou dat geen probleem zijn maar van Cale's motto "Let it all hang out!" is helaas geen sprake. Tuinman is in haar gedichten zo in zichzelf gekeerd dat de buitenwereld niet binnendringt. Alleen in haar fantasie durft ze de controle even los te laten, zoals in Dubbelganger. Even schiet het door haar hoofd dat ze vandaag nog naar Denemarken kan afreizen of zich kan melden bij het leger. Helaas besluit ze ook dan: "ik teken ogen op mijn vleugels en blijf ook morgen boven."
Angst
Ook in deel twee, dat het citaat "Minutes I lay awake to hear my joy" van John Berryman draagt, blijft het benauwend. De hoofdpersoon heeft weliswaar haar plaats in het leven gevonden, compleet met een achtenveertig delen tellend servies, groene netjes pinda's en een familiegraf, de levensvreugde spat niet van de bladzijden af. De angst om een geschikt leven te vinden heeft plaats gemaakt voor de angst om dat geschikte leven te verliezen. Zo berekent de ik-figuur in Kiwi hoeveel jaren ze haar geliefde statistisch gezien zal overleven. "Zestien jaar plus een stuk of zeven want hij is een man ik niet en dan zijn er nog de vitamines. Lachend weigert hij de vrucht die ik hem voorhoud die hem een extra dag voor mij behouden moet."
Zoals zo vaak levert verdriet, ellende en pijn mooiere kunst op dan geluk. Zo ook in Receptie. De gedichten in deel één zijn ritmischer, gevoeliger en beeldender dan de gedichten in deel twee en weten de weg naar je hart direct te vinden. Deel twee is wat gezapiger, wat minder van wanhoop en ellende doorspekt en dat maakt de gedichten ook minder aangrijpend. Gelukkig blijft de melancholie in dit tweede deel wel. Dit maakt Receptie tot een intiem inkijkje in een gevoelig geestesleven. Het is wel een inkijkje waardoor je, dankzij het hoge ik-ben-met-mezelf-bezig gehalte, maar beter af en toe kan binnenturen. Receptie in één keer uitlezen zorgt voor ademnood.

Uit: Groene Amsterdammer

 
 

 

Uit: NRC Next

Bij moeder ligt mijn vork nog

Leonard Pfeijffer

Vrouwkje Tuinman debuteerde in 2004 met de dichtbundel Vitrine. Ik was er nogal van onder de indruk. De bundel bevatte kleine, bescheiden fluisterende gedichtjes die op het eerste gezicht tamelijk eenvoudig waren, maar die bij nadere beschouwing erg slim in elkaar staken. Wat mij vooral beviel, was de combinatie van helderheid en suggestie. De gedichten 'Jij ziet goed uit vandaag' en 'Grosso modo' uit die debuutbundel zijn inmiddels klassiekertjes geworden, althans voor mij.

Onlangs verscheen haar tweede bundel, Receptie.Het openingsgedicht, 'Overige bestemmingen', doet denken aan de beste gedichten van haar debuut:

Mijn antwoordapparaat geeft ieder jaar september een felicitatie
en de tussenstand van wie er dood en wie daar nog mee bezig is.

Het communiemeisje aan de muur is iemand uit een ander land.

Bij mijn moeder thuis heb ik een eigen vork dus weet ik waar ik zit.
Ze vindt dat ik een nieuwe rok heb dat mijn wenkbrauwen veranderd zijn.

De helikopterfoto plaatst een zonneluifel in de achtertuin.

In het kuiltje van mijn pols acteer ik hoe je kussen kan.
De mensen zeggen dat ze mij niet zijn vergeten en herhalen dat.

Het is weinig meer dan een reeks nuchtere, onderkoelde observaties. In die zin is het ook een riskant gedicht. Het nodigt uit tot snel en oppervlakkig lezen en dan is het niet veel. Dat komt doordat de kracht van het gedicht precies gelegen is in alles wat er niet wordt gezegd. Het gedicht zwijgt over de niet-bestaande relatie van moeder en dochter die vreemden voor elkaar zijn en die in hun nietszeggende gesprekken niet zeggen wat gezegd zou moeten worden. Het gedicht is slechts buitenkant en dat is precies het geraffineerde eraan. De helderheid van de afzonderlijke mededelingen is maar schijn. Het gaat om de suggestie.

Tegelijk laat dit gedicht zien waar de valkuilen liggen van deze manier van dichten. Het minimalisme van Tuinmans nadrukkelijkheid maakt deze poezie kwetsbaar. Als ze te veel vertrouwt op haar gewone zinnetjes, dan wordt het allemaal te gewoontjes. Als ze te veel vertrouwt op de herkenbaarheid van de verstilde ellende die deze gewone zinnetjes suggereren, dan wordt het zielige-kleine-meisjes-poezie. Ook in het openingsgedicht zie je dat al een beetje gebeuren. Kusjes oefenen in het kuiltje van je pols, dat is natuurlijk op het randje van wat je nog met droge ogen kunt lezen. De sterke slotregel die erop volgt, zorgt dat we het toch nog droog houden.

Het risico te vervallen in zieligheid is nog extra groot door de thematiek van deze bundel. Het debuut Vitrine was veelvormiger en meer centrifugaal. Receptie is een hechtere eenheid, wat op zichzelf natuurlijk alleen maar goed is. De bundel als geheel schetst een coherent portret van een enigszins eenzelvig meisje dat bang is voor de wereld. 'Mijn leven is drie kamers groot. Ik beweeg me / langs de randen, patrouilleer door gangen, / controleer de trap, bewaak het raam.' Ze verschuilt zich: 'Recept van middag tot nacht: binnenblijven / op de bank. De telefoon onthoofd. Kijken precies tot / aan het glas' Verder doet ze van die rare zielige dingen, zoals oude foto's kopen en daaruit haar nieuwe, fictieve familie samenstellen. Als ze praat met familie of vrienden, is zij de enige die doorheeft dat het allemaal maar een spelletje is: 'Op zaterdagmiddag borduur ik gesprekken. [...] Mijn schaar knipt ongenode vragen / door. Tenslotte hecht ik alle mondern af.' Eigenlijk zou ze soms het liefste niet bestaan: 'Het bordje met mijn naam erop is al verdwenen.'

En als ik nou moet formuleren waarom Receptie mij, zeker na het sterke debuut, tegenvalt, dan zou ik zeggen dat grotere coherentie kennelijk ook een nadeel kan zijn. Het wankele evenwicht tussen onderkoelde effectiviteit en al te herkenbare sentimentaliteit, dat in het openingsgedicht op een spannende manier in stand blijft, raakt in de loop van de bundel steeds meer verstoord. En op een gegeven moment wordt het gewoon te veel, als je voor de zoveelste keer een variatie leest op 'Watten in oren duwen, het gezicht begraven / in pluche. Gedachten met klittenband buitensluiten.' Naarmate de ik-figuur in deze bundel steeds meer in haar eigen kleine cirkeltje ronddraait, krijg je als lezer steeds meer behoefte aan iets anders dan gewone nuchtere zinnetjes. De kracht van de suggestie gaat verloren zodra je denkt: nou weet ik het wel. Wat dan overblijft, is een heel klein soort helderheid.