bio  
 
Agenda
 
Lezen  
   
Publicaties
  Overig  
In de Pers
 
  Contact
     
  Terug  
     
  www.vrouwkje.com  
 

Verzamelde recensies Vitrine (Nijgh & Van Ditmar, 2004)

Uit: Awater

 

Uit: Dagblad van het Noorden

Uit: NRC Handelsblad

Uit: Utrechts Nieuwsblad

Uit: Opzij

Uit: Provinciale Zeeuwsche Courant

Ontheemd in het eigen leven

Mario Molegraaf, Provinciale Zeeuwse Courant, 25 maart 2005

Mijn visitekaartjes, een geschenk van mijn vrouw, durf ik alleen met een verontschuldigende grijns te overhandigen. Volgens het kaartje ben ik schrijver, maar mag je je zo noemen na het schrijven van één boek? Ik heet ook 'poëziekenner'. In dit opzicht heeft m'n zelfvertrouwen een impuls gekregen door het debuut van Vrouwkje Tuinman. De foto achterop Vitrine toont een bedeesd meisje en ze schrijft bedeesde gedichten. Des te verrassender zijn de eerste regels in het boekje: 'In Brussel laat je mij je kut zien.'
Het zijn niet haar eigen woorden. Ze zijn afkomstig van haar geliefde sinds vijf weken en de dichteres leest ze in haar 'veilig bed'. Ineens kon ik geloven in de term die mijn echtgenote me toedichtte. Want deze 'poëziekenner' bracht het citaat onmiddellijk thuis. Vrouwkje Tuinman verwijst naar een gedicht uit een van de drie bundels die F. Starik vorig jaar publiceerde. Naar diens gedicht dat eindigt met de opmerking: 'Ik ging/ naar Brussel om je kut te zien. Jouw kut is mijn huis.'
Twee poëten in één bed, het heeft voor de poëzie merkwaardige gevolgen. 'Wil je mijn knie zien?', vraagt de dichteres. 'Jij laat je knie zien, alles is in orde', reageert de dichter. Jammer genoeg worden ze in mijn poëziekast door vele bundels gescheiden, van Kees Stip en Mustafa Stitou, van Toon Tellegen en Willem van Toorn.
Ondanks het heftige begin ontmoeten we in Vitrine een verlegen Vrouwkje. Het is veelzeggend dat ze niet zichzelf losmaakt, maar dat ze door een ander wordt losgemaakt. In deze poëzie wordt meer geluisterd dan gezegd, meer beschouwd dan beleefd, meer gekeken dan gedaan. 'Zie hoe ik mijn leven doe', schrijft ze ergens, alsof het bestaan geen werkelijkheid is maar een toneelstuk.
Ontheemd in het eigen leven, het zal te maken hebben met haar persoonlijke historie. 'Uit elke korrel verleden/ bak ik een nieuwe taart', beweert ze. Het verleden wordt overschaduwd door een verdwenen vader. Die 'schijnt al twaalf jaar dood. Lijkt, al bijna dertien'. Ontroerend is het gedicht waarin ze zichzelf en haar geliefde van een afstand opneemt. Ze ziet dan 'een man, een meisje', ze ziet óók 'Papa's grote handen'. Wat verwacht ze van haar minnaar? Hij ontbolstert haar, letterlijk en figuurlijk. 'Ik ben volkomen naakt' is de titel van het openingsgedicht. Maar vooral hoopt ze op bescherming, vaderlijke steun, een veilig thuis.
In een paar gedichten wordt naar huizen gezocht. Ze is duidelijk ook nog naar een dichterlijk huis op zoek. Er zijn, als je kijkt naar de vanaf 1970 geboren auteurs, naast de dichtende jongens maar heel weinig dichtende meisjes. Daarom is te hopen dat het goed afloopt met Vrouwkje Tuinman. En het zal, als je zo'n spannend gedicht als 'Jij ziet goed uit vandaag' kunt schrijven, waarschijnlijk ook goed aflopen. Wat ze nodig heeft, is zelfvertrouwen, het zelfvertrouwen om het grote woord op haar visitekaartjes te laten drukken. Misschien krijgt ze die wel van haar geliefde, de kaartjes met het woord 'dichteres'.

 

Uit: Parool

Uit: Brabants Dagblad

Bekentenislyriek in debuut van Bossche Vrouwkje Tuinman
door Nick J. Swarth
Brabants Dagblad

Dinsdag 2 november 2004 - Vaak geeft het geen pas de auteur van een tekst te vereenzelvigen met de vertellende instantie, de 'ik' die tot de lezer spreekt. In het geval van 'Vitrine', de debuutbundel van Vrouwkje Tuinman (Den Bosch, 1974), lijkt het gerechtvaardigd. Getuige ook de mededeling op de achterkant: „het klassieke en ontroerende verslag van een ontwaken, geschreven in een heldere, beknopte stijl“.

Vrouwkje Tuinman
Vitrine
Nijgh & van Ditmar, €14,95

„Ik ben volkomen naakt voortaan“, luidt de haast programmatische titel van het openingsgedicht. Het getoonde plaatje is dat van een onzekere, terughoudende vrouw met een negatief zelfbeeld: „Vijf weken zijn we nu en ik bedek mij / trek mijn wijdste broeken aan. / Maak het donker weet dat jij / niet zult vergeten.“

Een tip van de sluier wordt opgelicht in de tekst, waarin de moeder zich afkeert van haar schuldbewuste dochter. Later verschijnt de vader ten tonele, dood maar nog immer heersend, is er de suggestie van incest: "Vingers drukken / zacht mijn oogleden toe. Man en meisje / naderen elkaar in windstille schreden. / Papa's grote handen. De anderen wijken.“

Van lieverlee wordt er een evenwicht bereikt. Het laatste deel van de bundel bevat liefdeslyriek, kanttekeningen bij een relatie, die naast veel twijfel ook vormen van geborgenheid biedt. In het gedicht 'Prins' krijgt het ontwaken een sprookjesachtige dimensie: „Je belt me op, je loopt door grind, / zeg je, ik hoor het ik hoor je hoor je gaan (?) Luister zeg je, hoor. En dan: / één moment van kwaken. / Kikkers door mijn telefoon. / Verbinding“. Niet dat de beklemming geheel wordt weggenomen. Andermaal lijkt de aard van de relatie tot een ander, de geliefde nu, het wezen van de 'ik' te definiëren.

'Vitrine' biedt een karakteristieke vorm van bekentenislyriek, die herinnert aan het werk van Harriet Laurey of Neeltje Maria Min, om maar eens een paar bakens uit te zetten. Zulke poëzie biedt aan velen ruimte voor identificatie. Evengoed zullen de monomane trekjes, eigen aan deze vorm van lyriek, niet iedereen kunnen bekoren. Licht en lucht ontlenen Tuinmans teksten aan de nuchtere, zelfs onderkoelde toon.

In al hun ernst zijn de geschilderde situaties vaak ook (tragi-) komisch. De thematiek van het ontluiken vindt een doeltreffende vertaling in de stijl. Kenmerkend zijn korte, soms zelfs geamputeerde zinnen, waarbij het lijkt of de dichteres op de tast door een verborgen gedachtegang beweegt.

Tuinman dingt met 'Vitrine' mee naar de Schrijversprijs der Brabantse Letteren 2005.

 

 

Uit: 8Weekly

Een verzameling achter glas

Vrouwkje Tuinman - Vitrine

door Wytske Visser | uit: 8Weekly
fotografie: Ingmar Heytze
27 oktober 2004

Na een tijdje in de schaduw van Ingmar Heytze te hebben gestaan, is nu tijd voor het poëziedebuut van Vrouwkje Tuinman (1974). Hoewel ze al de nodige gedichten schreef en er ook mee optrad, is het nu tijd voor het serieuzere werk en zie daar: de bundel Vitrine. Behalve poëzie schrijft Tuinman ook proza en ze stelde samen met Heytze verschillende verzamelbundels samen, zoals Sex. De daad in 69 gedichten.

Tuinman bespreekt veel verschillende thema's, maar er is ook veel plaats voor de liefde in meedere variaties, zoals overgave aan de liefde of jezelf verliezen in de liefde. In deze gedichten heeft ze soms geestige vondsten, zoals in Ontmoetingen met jouw ex. Maar soms neigt ze naar wat te makkelijke omschrijvingen, zoals in Zandman: "vandaag geschreven / dat je radeloos en geil dat iemand daarvoor straf verdient." Het is de vrouw die de foute man lijkt te ontmoeten, maar voor dit eigentijdse probleem waren vast wel iets interessanter schetsen te bedenken.

Tranen bij vissticks?
Mooier is dan het gedicht Haarsteeg, 13-9-'88 waarin ze haar vader weer tegenkomt in een brief. In dit gedicht vertelt de ik-figuur over de buien van verleden waarin ze soms duikt en oude brieven leest, zoals de brievenwisseling met een vriendje. Daarbij komt altijd de brief van haar vader te voorschijn. De situatie ligt vast, is onontkoombaar.

Spinazie, vissticks, appelmoes. Yoghurt toe of
vla, van dag tot dag ga ik ons na en dan is

daar mijn vader. Hij zit in de verkeerde doos
zoals hij nu al twaalf bijna dertien jaar
in de verkeerde tram stapt,
de verkeerde straat of juist te goede in loopt.

waar ik dan ook. Hij schrijft hij hoopt
dat ik een fijne dag zal hebben. Met
veel bezoek, nog meer cadeaus
En weer is hij niet dood.

Te veel motto's
De bundel die uit drie delen bestaat (schoot, hoofd en knie) heeft voor elk deel een apart motto. Het motto voor de hele bundel is een citaat van Gerard Reve, 'Ik ga gebloemde bloesjes dragen'. De andere citaten zijn allemaal wel mooi, maar ze zouden zowel overal als nergens op kunnen slaan. De vraag dringt zich ook op waarom Tuinman elk gedeelte wilde voorzien van een ander citaat. Wilde ze haar eigen tekst ondersteunen? Is het uit eerbied voor andere collegae? Of vond ze de citaten gewoon mooi en goed passen bij haar gedichten? Ik weet het niet. Ik vind het jammer, want soms zijn de citaten zo krachtig dat ze haar gedichten ondersneeuwen. Dit is vooral het geval bij het citaat van Adriaan Morrien, 'hier neem mijn hart voorzichtig uit mijn lichaam'.

Poëtisch taalgebruik
De vorm van de gedichten is meestal vrij traditioneel, er zijn zelfs een paar sonnetten. Opvallender is het taalgebruik. Tuinman maakt veel onvolledige zinnen zonder persoonsvorm. Zulke zinnen komen meerdere keren voor zodat het een kenmerk van haar poëzie lijkt te zijn. Dit veelvuldig voorkomen is echter geen leuke afwisseling meer. Het lijkt of ze het trucje in meerdere gedichten uitprobeert. Daardoor gaat het spannende er van af.

'en wat ik niet vastleg is niet gebeurd'
Hoewel het er misschien wat verdekt staat, bevat het titelgedicht Vitrine een poëticale boodschap. Behalve dat het gedicht gaat over iemand vergeten door hem weg te gooien, gaat dit gedicht ook over het nut of de noodzaak van dichten. Vooral de zin 'Ik ben, / en wat ik niet vastleg is niet gebeurd' wijst daarop. Deze stelregel, die nuttig is bij afscheid nemen van exen, klinkt ook in haar poëzie door. Het bestaansrecht van poëzie is voor Tuinman dat ze dingen vastlegt in haar gedichten. Soms zijn het kleine gebeurtenissen of sferische momenten, ideetjes. Als kleine plaatjes zet ze er glas voor om ze te laten zien aan anderen. Het is een kleine verzameling die uitgestald wordt in de vitrine van haar dichtbundel.

Foto's
Grappig is dat een bepaalde manier van vastleggen, fotograferen, ook terug komt in de gedichten. Bijvoorbeeld het gedicht 1 uur service, waarin de vakantiekiekjes worden ontwikkeld. De ontwikkelde foto verschilt meestal nogal van de foto die je dacht te maken. Het venster waar je door kijkt, registreert anders dan je ogen. Dit gegeven speelt ook in de gedichten van Tuinman. Het idee voor het gedicht is er, maar de manier waarop het opgeschreven wordt maakt juist het gedicht. De registratie is van minder belang. Want hoewel iets vastleggen een doel lijkt van poëzie, is juist het bijzondere van poëzie dat ze gevangen is in de afwezigheid van de registratie.

Suffe gedachten
Ondanks de soms wat mindere punten is het debuut van Tuinman veelbelovend. Ze wisselt een klinische manier van schrijven af met lyrische gedachten. De mooiere en dromerige gedichten zijn die waarin de onafhankelijke vrouw minder aan het woord komt, en waar een misschien suffe gedachten over samen in een huis wonen uitgewerkt is tot een lieflijk gedicht. Maar juist die tegenstelling tussen de onafhankelijke en zelfredzame vrouw tegenover de afhankelijke vrouw, het meisje soms, maken de bundel het lezen waard. Er is niet één stem in de gedichten, maar een welklinkend, afwisselend geluid.

 

Uit: Meander

Poëzie Kort
door Joop Leibbrand | Uit: Meander Magazine, nummer 251

In het titelgedicht van haar debuut Vitrine schrijft Vrouwkje Tuinman: 'Ik ben/ en wat ik niet vastleg is niet gebeurd.' In het slotgedicht gebruikt de hoofdpersoon de wachttijd voor de '1 uur service' om zich voor te stellen wat de 'tijdcapsule' die ze heeft ingeleverd zichtbaar gaat maken van de vakantie die zij met haar geliefde heeft doorgebracht. Zij denkt daarbij: 'Dat je/ nooit weet wat je registreert –', dat zij nooit weet 'of wat ik/ vastleg is wat ik vast wil houden.' Voor de ikfiguur in de gedichten van Tuinman is kijken, waarnemen, observeren en het geziene bewaren een noodzakelijke levenshouding, maar zij verkeert in voortdurende onzekerheid over waarde en betekenis ervan. Het gedicht eindigt met 'neem ik/ ons mee naar huis, uit zicht' en dat is een keuze die de dichteres graag maakt: zij wil zich tonen, maar zich daaraan tevens onttrekken, eigenlijk precies zoals het in en voor de etalage of voor en in de uitstalkast gaat. Het is kijken en bekeken worden, maar in een intimiteit die op afstand blijft.
De bundel opent met 'Ik ben volkomen naakt voortaan', een gedicht dat voor het eerst te lezen viel in de begin dit jaar bij Passage verschenen bloemlezing Kutgedichten:

Ik ben volkomen naakt voortaan

'In Brussel laat je mij je kut zien,'
schrijf je. Lees ik in mijn veilige bed.
Vijf weken zijn we nu en ik bedek mij
trek mijn wijdste broeken aan.
Maak het donker weet dat jij

niet zult vergeten. Je pakt mijn arm
en ik plak vast – aaneengekleefd gaan wij
van straat naar straat. Hotelkamer
vol met spiegels wil ik het licht uit
tast jij toe val ik uiteen.

Je legt me neer en spreidt.
Pelt me open kijkt, ziet duizend
gezichten waar ik maar één – lelijk -
dacht. Je neemt de hele nacht.
's Ochtends mag het licht weer aan.

Wonderlijk hoeveel meerwaarde een gedicht kan krijgen in een nieuwe context, zo programmatisch als het voor de bundel als geheel is: het ingenieuze spel met de verbeelding, de tegenstellingen tussen openheid en geslotenheid, zichtbaarheid en onzichtbaarheid, vrijmoedigheid en kuisheid. En als belangrijkste de preoccupatie met het beeld dat de ikfiguur van zichzelf heeft, een kernthema dat nooit solipsistisch maar altijd in relatie tot anderen wordt uitgewerkt, o.a. in enkele prachtige gedichten over de overleden vader. We hebben er een dichteres van formaat bij.

Vrouwkje Tuinman - Vitrine
Uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2004
54 blz.; 14,95 euro
ISBN 90 388 7433 2

Uit: Tsjip/Letteren

VERLANGEN VASTLEGGEN, JANSEN EN TUINMAN

door Xander Michiel Beute


De dichteres is niet alleen schrijfster, ze wordt ook meer en meer een performer die haar sporen verdient op podia. Wanneer je op Lowlands hebt gestaan verdien je een debuutbundel. Het maakt hun poëzie vaak toegankelijk met alle zegeningen en gevaren van dien. Tsjitske Jansen debuteerde met het uitermate succesvolle Het moest maar eens gaan sneeuwen. Vrouwkje Tuinman schreef Vitrine.
De bundel van Jansen kijkt naar wat voorbij is. De onschuld van de kindertijd is voorgoed verdwenen en dat had niet moeten gebeuren. De steeds terugkerende ik wil klein blijven, vastgehouden worden, spelen en fantaseren. Soms wordt dit verlangen zo direct geuit dat het plat wordt. “Als je groot bent/wil je dan niet meer spelen/of mag het dan niet meer?” En dan gaat het kind vissen in de beek. “Een haakje had ik niet nodig.” Jansen heeft vaker de neiging tot uitleggen. In een gedicht over teruggevonden oude foto’s wordt een aardige vergelijking gegeven van de troost die de diepte van de zee biedt met het niet kunnen herinneren van een kinderfoto. Jansen eindigt dan het gedicht met een overbodige, en ook nog eens nietszeggende verklaring: “En in de momenten waar geen foto’s van zijn,/was ik ook.” Inderdaad ja. Hier en daar krijgen we een volwassen vrouw voorgeschoteld zoals in het hilarische de idioot op het dak waar een vrouw na een avond flink drinken op het dak van haar ex belandt. Jansen is direct. Ze dicht eenvoudig, helder en meestal raak. Het gedicht dat haar bundel en haar poëzie het best weergeeft, vertelt van een kastanje die eigenlijk helemaal geen boom wil worden, maar een mooie, glimmende kastanje wil blijven. Helaas, het onvermijdelijke gebeurt, de kastanje wordt boom en de verandering is constant. Tenslotte komt, gelukkig, de berusting, met een boeiende tegenstelling: “Ik heb het opgegeven/te zijn zoals ik ben./Ik groei maar mee/ met wie ik worden zal./Af en toe hoor ik/dat iemand zegt/ Hoe mooi ik ben./In mijn schaduw/gebeuren dingen/die de moeite waard zijn.”
In plaats van het oproepen en herinneren van een verleden is Tuinman in Vitrine bezig met het vastleggen en bewaren van het heden. Het nu, dat moest maar niet voorbij gaan. De poëzie moet, krampachtig bijna, het heden verankeren. Er is een nieuwe liefde. Dat brengt geluk, verwachtingen, verwondering en zenuwen met zich mee. En ook prachtige zinnen: “Hoe je in mij wegglijdt./Hoe je adem tussen mijn haren/wij gaan hier jaren over doen.” Kort daarvoor zijn er de ontmoetingen met jouw ex. Tuinman laat zien dat poëzie heel simpel ontzettend grappig kan zijn. Toch zijn de meeste gedichten complexer dan die van Jansen. Niet alle beelden spreken direct voor zich, maar zijn wel prettig alledaags. Een stoel die niet bij de vuilnis mag, een afspraak in de koffiecorner van de Bijenkorf. En dan is er nog de afwezige vader. Het gedicht Haarsteeg, 13-9-’88 begint met de mededeling dat hij al twaalf jaar dood schijnt. “Lijkt, al bijna dertien./Maar dat werkt niet altijd zo.” Hij duikt per ongeluk op in een doos met oude brieven.
[…] Hij zit in de verkeerde doos
zoals hij nu al twaalf bijna dertien jaar
in de verkeerde tram stapt,
de verkeerde straat of juist de goede inloopt,
waar ik dan ook. Hij schrijft hij hoopt
dat ik een fijne dag zal hebben. Met
veel bezoek, nog meer cadeaus.
En weer is hij niet dood.
De vader komt later in de bundel terug. In een droom. In foto’s. Afwezig en toch aanwezig. In het titelgedicht verklaart Tuinman nog maar eens wat ze met haar poëzie probeert te bereiken. […] Ik ben,/en wat ik niet vastleg is niet gebeurd./Ik wil dat alles is gebeurd. […] En dus moet er flink gedicht worden en veel foto’s gemaakt. Dat gaat niet altijd even makkelijk. Je weet nooit wat de camera wil of dat wat je vastlegt hetgeen is dat je vast wilt houden. Tuinman houdt ’s avonds de gordijnen open en legt haar leven in de vitrine. Het levert prachtige poëzie op. Tjitske Jansen: Het moest maar eens gaan sneeuwen
Podium, Amsterdam. ISBN 9057592568; 44 blz.
Vrouwkje Tuinman: Vitrine
Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. ISBN 903887433-2; 53 blz.