Logigram (uit: Receptie, 2007)
De vier mensen die ik ken hebben elk een ander
leven. De dierenarts draagt groene sokken. Een
ander, die geen kok is, schrijft me om de dag.
Er is een rode jas, een Daphne en een Frans.
Soms belt er iemand op. Twee mensen nemen
– nooit tegelijk, het hangt van hun beroep af –
de trappen naar mijn huis. Achter de deur kruis
ik aan welke naam zich die dag melden zal.
Vitrine(uit: Vitrine, 2004)
's
Ochtends breek ik een wijnglas.
Ik zeg een ik bedoel mijn. Ik heb
één wijnglas. Had, één.
Alles is verschoven
sinds ik ben
verloren. Sinds mijn orde van achter
het vertrek aan alles ruimen, sporen
wissen, niet meer werkt. Nu
spaar ik stukjes hem.
De mens is een verzamelaar.
Ik ben,
en wat ik niet vastleg is niet gebeurd.
Ik wil dat alles is gebeurd. Ik vind.
's Middags vind ik
een hemd
en as onder mijn boekenkast, haartjes
van zijn borst en baard, een bonnetje
van de muziek, lege flessen,
alles leg ik in bed.
Bij nader inzien toch
een doos, en
's avonds nog mijn portglas gebroken.
Niet één, maar mijn. Nu geen.
Beroemde laatste woorden (uit: Wat ik met de sleutel moet, 2011)
Vermoedelijk was het zoiets als ‘shit’.
Of ‘hé’. Je vader zegt vaak ‘hé, hé’ op
een manier die jij goed na kunt doen,
met een vraag erin, die me passend
lijkt als je een sloot inrijdt. Of ‘ho’.
De auto was tenslotte maar geleend.
Je lijkt me ook wel iemand die al jaren
had gefantaseerd hoe het moment
suprême zou zijn. Die uitspraken had
voorbereid. Het schijnt dat Voltaire
terwijl hij stierf zijn eigen pols opnam,
om na te gaan hoe ver hij was.
Van wat hij erbij zei zijn vele versies.
Misschien heb jij iets opgeschreven
en herschreven maar uiteindelijk
in de auto waren er alleen maar water,
stukken ijs en glas, geen woord geen tijd.
|